Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/919

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
387
IETS OVER REUZEN.

dragen. Op den 11 Januarij 1613 vonden metselaars op eene diepte van 18 voet op het landgoed van den heer de langow, bij het kasteel van Chaumont in Dauphiné een graf, 30 v. lang, 12 v. breed en 8 v. diep, met het opschrift teuthobochus rex. De beenderen van het geraamte, dat er in lag, waren te zamen 25½ v. lang; het hoofd had eenen omtrek van 10 v. en eene hoogte van 5 v. In een boekje, dat zekere masurijer, heelmeester te Beaurepaire, er over schreef, worden de beenderen, die gaaf gevonden werden, opgenoemd, doch daar (zie de aant.) de geheele zaak ernstig weersproken en slechts flaauw verdedigd is, meenen we de lezers van dezen kleinen osteologischen catalogus te kunnen verschoonen, vooral omdat het alleen eene opsomming is. Hiervan moet evenwel uitgezonderd worden de opgave, dat het dijbeen (femur) 5½ voet lang heet en het scheenbeen (Tibia) 4 voet, terwijl de schedel 5 v. hoog was. Reeds deze bespottelijke evenredigheden zijn meer dan voldoende om aan het geheele verhaal alle geloofwaardigheid te ontzeggen. Zulke beenderen kunnen aan geen menschelijk ligchaam hebben toebehoord. En inderdaad laat zich zulks in dit geval met zekerheid aantoonen. De beroemde Fransche ontleedkundige de blainville vond namelijk voor eenige jaren deze beenderen terug in het museum te Bordeaux, en herkende daarin—die van eenen voorwereldlijken olifant!

In 't kort, hoe meer men dergelijke berigten leest, des te meer leert men ze wantrouwen, en wij meenen het daarover te mogen houden, dat er geen welbewezen voorbeeld is van grooter menschelijke

    wijze de ontdekking van teuthobochus' gebeente als een bewijs voor het bestaan van reuzen deed gelden. Al spoedig echter vond hij zijnen man aan riolan, mede een genees- en ontleedkundige, die eene Gigantomachia uitgaf en in het volgende jaar een opzettelijk geschrift, ten einde het bedrog met de beenderen van teuthobochus te ontmaskeren. Habicot bleef hem geen antwoord schuldig en de strijd eindigde, zooveel mij bekend is, eerst in 1618, na het in 't licht verschijnen van riolan's Gigantologia. Ik heb deze schriften en tegenschriften niet onder het oog kunnen krijgen en ken ze alleen uit berigten bij anderen. Moeilijk kan ik dus beoordeelen, of waar is, dat habicot zijne zaak weinig dienst doet met onbeduidende redeneringen; doch zulks is waarschijnlijk, daar zijne zaak zelve zich niet kan staande houden. Trouwens niet groot is bij ons het crediet van habicot, die verzekert, bij den hertog van nemours een man van 15 voet lang gezien te hebben. Calmet, t.a.p., bladz. 64.