Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/421

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
7
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

den eigenen toon der klankbuis overeenkomt; deze wordt hoorbaar met verrassende volheid en kracht. Plaatst men nu zulk eene buis, welker eigen toon f is, voor het oor, en zingt op den toon B (waarvan f de derde toon is) de verschillende vokalen, dan hoort men bij oe, i, u, a en ê (Hollandsche klanken) den toon der buis slechts zeer zwak, terwijl deze bij o en eu zeer duidelijk wordt, en bij e geweldig in het oor valt. De ontleding der klanken, op deze wijze met behulp van verschillende klankbuizen voor het oor verrigt, gaf uitkomsten, die met de eerst door synthese verkregene volkomen overeenstemmen. Slechts bij hoogere grondtoonen vertoonden zich eenige, evenwel niet belangrijke, anomaliën. Voor eene beschrijving van deze en vele andere nadere ontwikkelingen, moeten wij naar de opgegeven bron verwijzen.

Nog twee bijzonderheden ten slotte. Eene proefneming, die iedereen ligt doen kan en die reeds van vroeger, hoewel niet algemeen, bekend was, doch door de proeven van H. eerst regt verklaarbaar is geworden, is deze. Wanneer men in de nabijheid van eene pianoforte, terwijl men de dempers heeft opgeligt, een toon luid zingt of op andere wijze doet klinken, dan hoort men dezen, als hij opgehouden heeft, nog naklinken in het instrument, en wel met denzelfden klanktint, dien hij oorspronkelijk bezat. Heeft men A gezongen, men hoort ook A, heeft men U gezongen, ook U naklinken, enz.

H. geeft niet op, uit welke stof zijne savartsche buizen bestonden. Het is echter niet waarschijnlijk, dat die, welke hij bij de stemvorken bezigde, van glas waren. Toch geeft een glazen fleschje, dat men door ingieten van water daartoe behoorlijk heeft gestemd, als de lucht daarin met behulp van eene trillende gewone stemvork in trilling wordt gebragt, een toon, waarbij onmiskenbaar de klanktint oe wordt gehoord, juist dezelfde, welke H. van zijne enkelvoudige toonen verkregen heeft.

 

De theorie der Glastranen.—Gelijk bekend is, wordt het plotseling in stukjes springen dezer snel afgekoelde glasdroppels verklaard door de spanning, waarin de deelen verkeeren, omdat de buitenste lagen daarvan, die veel sneller dan de meer naar binnen gelegene zijn afgekoeld, zich niet op dezelfde wijze en dus evenveel hebben kunnen zamentrekken als deze laatste. Deze binnenste lagen hebben zich, daar zij altijd aan de buitenste gehecht blijven, niet genoeg kunnen zamentrekken en blijven dus door de buitenlagen als 't ware uitgerekt, zoo lang die buitenlagen heel blijven. Wordt de zamenhang van deze echter op één plaats verbroken—door het afbreken van den staart b v.—dan verkrijgen de binnenlagen gelegenheid zich plotseling zamen te trekken door het nu geheel verbreken van de buitenlaag, zoo als een sterk gespannen stuk