Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/481

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
67
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

te doen ontstaan, die in vele opzigten de eigenschappen van ware diamanten bezitten. De methode daartoe is aangegeven door Sainte-claire deville en wöhler en bestaat daarin, dat in een stalen smeltkroes een mengsel van borakzuur en aluminium gedurende verscheidene uren verhit wordt tot eene temperatuur, waarbij nickel smelt. Onlangs (26 April) nu zijn door schrötter in de Kais. Akademie te Weenen eenige zoodanige borium-diamanten vertoond, welke vervaardigd waren door den heer gerner, civiel-ingenieur der Vereenigde Staten, in het laboratorium der Keizerlijke munt. Volgens den heer gerner was het trouwens reeds aan eenen Amerikaanschen scheikundige gelukt borium-kristallen voort te brengen, die geheel kleurloos zijn, den diamant in schoonheid en hardheid evenaren en vatbaar zijn om verschillende tinten te ontvangen. (l'Institut 1860, p. 192).

Hg. 
 

Nieuw ontdekte dwergaap in westelijk Afrika.—Op slechts weinige breedtegraden ten noorden van de streken, waar de Gorilla, die reus onder de apen, leeft, komt een aapje voor, dat niet grooter is dan eene gewone muis. De zendeling w.c. thomsom te Ikoneto, eene plaats aan de rivier Oud Calabar, even boven Creek Town, heeft een levend exemplaar van deze aapsoort bezeten; het diertje was zeer mak, liep vrij rond, en zijne geliefkoosde toevlugtsplaats waren de roksmouwen van zijnen meester of eene plaats tusschen den bakkebaard van dezen en het hemdsboord. Nadat het gestorven was, zond de zendeling het in wijngeest naar Londen, waar het door andrew murray beschreven en afgebeeld is. M. noemt dezen kleinsten van alle bebekende vierhandigen Galago murinus; hij gelijkt voel op G. senegalensis, maar is slechts half zoo groot en niet geel, maar muisvaal van kleur. (Edinb. New Philosophical Journal, vol. X, No. 11, 1859).

 

Voortplanting van eene Medusa.—In de vergadering van de Royal Physical Society van 25 Januarij 1860 werd eene mededeeling gelezen van Prof. e. claparède van Genève, waarin deze berigtte, dat hij in September 1859, in de Landashbaai, een aantal drijvende eijeren had gevonden, en dat hij, deze eijeren onderzoekende, in elk daarvan eene ware medusa gevonden had, met vier straalsgewijze gastro-vasculaire kanalen en acht tentacula, vier langen en vier korten, waarvan de vier langen met de straalsgewijze kanalen in verband stonden. Eene naauwkeurige opsporing van het dier, dat deze eijeren had voortgebragt, werd beloond door de ontdekking, dat het eene van twaalf tentakels voorziene medusa van het geslacht Lizzia was; de knobbels, die bij het