één der drijf-olifanten, — tegen den zin van het dier, door zijnen geleider onverstandig aangespoord, — in een moeras. Het voorzigtige dier verroerde zich niet, als overtuigd, dat elke beweging het slechts te dieper zou doen zinken, maar liet zich zoo zacht mogelijk op zijde zakken. Er werd een aantal zware takkebossen voor hem geworpen en een touw midden onder zijn lijf gebragt. De uiteinden daarvan werden aan den tromp van een der sterkste olifanten aangeboden. Tot aller verbazing weigerde dit anders werkzame en gewillige dier en liet het hem toegereikt touw bij herhaling vallen. Door speerbedreigingen tot gehoorzaamheid gedwongen, vatte hij ten slotte de touwen aan, doch trok die te gelijk, met een enkelen ruk van den kop, ongeduldig in stukken. Hij scheen te kennen te willen geven, dat die zóó niet sterk genoeg waren tot het doel. Althans nadat eene andere lijn, nu verdriedubbeld, op gelijke wijze was aangebragt, trok hij gretig en uit al zijne magt, terwijl de ingezakte olifant thans zijne voorpooten, met eene geweldige inspanning, op de rijsbossen plaatste, en weldra met behulp van zijnen wakkeren makker bevrijd werd.
Zijn echter alle olifanten van dezen stempel? Behalve groote individuële verscheidenheden, nemen vele natuuronderzoekers aan, dat ook de eene soort de andere in intellectuëlen aanleg verre te boven gaat. Vrij algemeen wordt als zoodanig de Sumatraansche soort, als het gemakkelijkst tembaar en het best te dresseren, op den hoogsten trap geplaatst, de Afrikaansche op den laagsten, terwijl de oudIndische daar tusschen het midden zou houden. Ofschoon deze vergelijking niet geheel van grond is ontbloot, moet zij toch ook niet te absoluut worden aangenomen, althans in zoo verre deze ontleend is aan hunnen verschillenden graad van dressuur. Deze toch is niet alleen een uitvloeisel van hunne eigene vatbaarheid, maar tevens van de bekwaamheid hunner onderwijzers. Immers hoe bevatteliijjk ook, zal geene soort zich zoodanig uit zich zelve ontwikkelen, wanneer zij, die haar willen afrigten, niet zelve verstandig genoeg zijn. Men zou de zaak dan ook kunnen omkeeren en de aangegeven ontwikkelingstrappen verklaren uit hunne betere of slechtere opvoedingswijze. De Ceylonezen schijnen daarvan van oudsher bijzonder