Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/388

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
366
STUDIËN OVER DEN OLIFANT.

schrik, hun door de krijgsolifanten aangejaagd. Zij hielden zoo lang mogelijk stand tegenover hunne aandruischende charges, doch openden dan snel, regts en links, hunne phalangen, lieten ze voorbij draven, en wierpen nu van ter zijden en achteren hunne speren en pijlen op hunne cornac's; en wanneer ze hen niet konden ontwijken, rigteden zij bij uitsluiting hunne zwaardslagen op hunne trompen om die te verwonden of een deel daarvan af te houwen. De slurfslagen der olifanten zelve vingen zij op de punten hunner spietsen op. Ook tegen een algemeen en plotseling aangeheven krijgsgeschreeuw bleken ze meer dan eens niet goed bestand te zijn, en — ofschoon door dressuur soms daartegen eenigzins te verharden — waren ze meestal niet moeijelijk door stroovlammen of ander vuurwerk tegen te houden. Volgens suyker en verburg, zouden de Tartaren, in hunne oorlogen met de Mogollen, dit hulpmiddel in het groot hebben gebezigd. Bij eene aaneengekoppeide kudde buffels werden op de hoornen drooge takkebosjes aangebragt, deze in brand gestoken, en zij dan naar het vijandelijk leger gejaagd. Het behoeft dus wel geene nadere verklaring, dat sedert het algemeen gebruik van buskruid en vuurwapenen hunne oorlogswaarde, vroeger reeds als zeer beperkt gebleken, al meer en meer is verminderd. Intusschen is deze in Indië nog niet geheel en al opgeheven. De Anamniten, in Cochin-China, gebruiken ze nog. In Ava, Agam en andere Achter-Indische rijken worden zij nog steeds aangehouden. In het geheele rijk der Birmans heeft de generaal d'orgoni (een Fransche renegaat) zeer veel medegewerkt hen op eene nieuwere wijze te organiseren, deels volgens de vroegere methode, deels gewijzigd en meer ingerigt tot geweer- en zelfs artillerievuur (zie l'Illustration, 1854, p. 57). In den jongsten BritschIndischen oorlog zijn zij ook aan de Engelsche armee van gewigtige dienst geweest, vooral echter als onbetaalbare steun voor den artillerie-transporttrein, om in bergachtige streken het veldgeschut en ander zwaar oorlogs-materiaal te vervoeren. E. melton maakte van eene dergelijke toepassing, voor twee eeuwen reeds, gewag, in zijne "zee- en landreizen". Hij schrijft: "hoe achter de stukken kanons van den Grooten Mogol, die ieder door 20 ossen voortgetrokken wierden, een sterke Elephant ging, die, wanneer de ossen eenige