Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/391

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
369
STUDIËN OVER DEN OLIFANT.

varkensvleesch. Hier en daar, door de Afrikanen, als "lekkere beetjes" beschouwde deelen zijn het hart en de voeten, doch vooral de slurf en de tong, welke laatste in smakelijkheid voor de ossentong niet zou onderdoen.

Alles bij elkaar genomen, moet echter het voordeel, dat de mensch van dit dier trekt of trekken kan, even groot genoemd worden als het zelf is. Maar is het alleen een nut-dier, en staat daar geenerlei nadeel tegenover? Allereerst moet dit beantwoord worden door de schade, die zij, niet in hunne woeste wildernissen, maar in den omtrek van bebouwde streken, in het groot kunnen te weeg brengen. Belangrijke verwoestingen werden soms door hen aangerigt op de plantaadjen van verschillenden aard, vooral die waar het suikerriet wordt gekweekt. Jonge kokos-, bananen- en andere vruchtboomen (zie blz. 388), allerlei tuingewas, zelfs enkele woningen of schuren en soms kleine dorpjes worden dan omvergeworpen, verbroken of verwoest. Somtijds vindt men in één enkelen nacht de eene of andere nieuwe aanplanting geheel vernield. Het geeft dan den eigenaar wel zeer geringen troost, wanneer men uit Sumatra vermeldt: "dat zij bijna nooit twee nachten achtereen op dezelfde plantaadje komen stroopen"; zekerder middel is, in die gevallen nachtwakers aan te stellen, die met fakkels rondloopen en wachtvuren onderhouden. Eigenaardig is, dat deze verwoestingen niet altijd of alleen geschieden uit behoefte aan voedsel, maar dat het schijnt, alsof er soms moedwillige vernielzucht onder schuilt. Dit laatste is evenwel meer toepasselijk op de strooptogten der eenzame zwervers, dan op die van geheele kudden. De eerste, de ronkedoors, zijn evenwel bijzonder brutaal; op den klaren dag zag men er één eene rijstschoof weghalen van het veld, waar men bezig was met rijstsnijden. Een ander, die onbemerkt tot in de buitenwijken van Kandy was doorgedrongen, had zich des nachts vermaakt met het open- en afdraaijen der kranen van de waterleidings-buizen! Het heette uit z.g. baldadigheid of »straatschenderij"; zou het niet meer eenvoudig een gevolg zijn geweest van behoefte aan water? of zelfs van nieuwsgierigheid? Zoo lees ik, dat zij meermalen, bij het aanleggen van wegen in de binnenlanden, des nachts telkens de seinstokken of rooipalen uittrokken, die daar des daags waren geplaatst. Doch het nadeel hunner bezoeken

1862.
24