die thans[1] nog wordt ingerigt, — bestaat uit eene digte palissade ring van boomstammen, onderling verbonden door vlechtwerk van touw, rotting en vooral van dikke, doch buigzame slingerplant-stengels.
| Op deze plek in de tekst zou een afbeelding moeten verschijnen. |
Eene olifantenkraal op Ceylon (naar baldaeus).
Tusschen de stammen zijn ruimten, die wel een mensch, maar geenszins een olifant doorlaten. Bij den ingang van het allengs naauwer en naauwer toeloopende eindperk kan eene sluiting door zware, dwars neer te laten balken worden aangebragt. Vooral de wijd uiteenloopende vleugels worden zoo natuurlijk mogelijk gemaskeerd door groene takken of rijswerk. Het geheel is zeer goed te vergelijken met eene visch-fuik; insgelijks met eene eendenkooi, "waarin de elefanten, zegt baldaeus, dan verleijdt werden, gelijckerwijze de Hollantsche entvogels." Reeds lang te voren worden zij uit de verste verte aangedreven en omsingeld door soms een 1000 tot 2000tal inlandsche drijvers[2] . Al naauwer en naauwer ingesloten, vorderen zij in de rigting der wijde vleugels van de kraal. Aan alle zijden zijn ze omgeven van een nu eens zwijgend dan weer zich verheffend rumoer. Dit wordt gevormd uit de vermenging van gillende en schreeuwende menschenstemmen met het geraas der cimbalen en Turksche bekkens en met het tusschenpoozend geknal der
- ↑ Eene wijziging is, dat men soms de uiteinden zoo smal maakt, dat de olifant zich daarin niet kan omkeeren.
- ↑ In Siam wil een der ambassadeurs van Frankrijk, — de ridder chaumont, — voor een paar honderd jaren een dergelijke drijfjagt hebben bijgewoond: " waarbij bij de 47,000 mannen in de bosschen of op de bergen een kring (NB.) in 't vierkant hadden geslagen van 26 mijlen in 't lang"!