Pagina:Apeldoornsche Courant vol 047 no 017.pdf/7

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

begrijpt wel, dat het verkieslijk is dit bureau bij het gemeentehuis te hebben, doch zou toch betreuren, wanneer daardoor de belangen van de markt werden opgeofferd.

De Heer van Delden zegt, dat de botermarkt niet kleiner wordt, spreker gelooft zelfs, dat er eerder meer dan minder ruimte zal komen en de botermarkt neemt eerder af dan toe.

De Heer Wiersma merkt op, dat het betoog van den Voorzitter, dat de oppervlakte nu te klein is, door niemand in twijfel wordt getrokken, doch dat nog niet is aangetoond, dat geen ander terrein te vinden is; wordt dit aangetoond, dan zou spreker misschien over de bezwaren kunnen heenstappen.

De Voorzitter antwoordt dat men er tegen is om het bureau van het gemeentehuis te verwijderen en Burgemeester en Wethouders weten geen ander middel om er in te voorzien. Blijkt het dat de boter- en eiermarkt er te klein door geworden is, dan zou men daarin kunnen voorzien naast het gemeente-magazijn. Spreker heeft van de boeren nooit klachten gehoord, dat de markt te klein is, doch het bureau buiten het gemeentehuis gaat bezwaarlijk zoolang er geen Commissaris van politie is en spreker alles in handen moet houden. Kan het op deze wijze niet, dan is het beter het eerst maar zoo te laten.

De Heer van Niersen meende wel dat het bureau bij het gemeentehuis gewenscht zou zijn, doch dacht dadelijk, dat dit plan niet zou kunnen met het oog op de botermarkt. De botermarkt is verbazend klein en in tweeën gesplist geheel onvoldoende. De markt gaat wel vooruit, ook zelfs nu in Loenen de Zuivelfabriek is opgericht, vooral uit Vaassen komen er meer dan vroeger.

De Heer Kerkhoven kan niet begrijpen dat dit plan het gemeentehuis zou ontsieren, doch blijft er bij dat het slecht is de eieren- en botermarkt in tweeën te splitsen. Spreker geeft den Voorzitter in overweging dit voorstel in te trekken en nader te overwegen op eene andere wijze hierin te voorzien.

De Voorzitter merkt op dat het denkbeeld door den Heer Gardenier opgeworpen, moeilijk kan worden uitgevoerd.

De Heer Gardenier meent dat eerst moet voorzien worden in eene boter- en eiërenmarkt, het zaakje is nog niet rijp voor behandeling. De landbouw breidt zich hier ook uit en daarmede de handel in boter en eiëren; de gelegenheid daarvoor is nu reeds onvoldoende en zal later nog minder worden. Spreker acht het wenschelijk dat een en ander eerst nog nader door Burgemeester en Wethouders wordt overwogen.

De Heer Mollerus is het met den Heer Gardenier eens, dat men eerst goed moet overwegen alvorens eene beslissing te nemen, doch is het niet eens, dat men andere localiteiten van het gemeentehuis voor de politie moet bestemmen, die localiteiten moeten bij het gemeentehuis blijven waarvoor zij bestemd zijn. Hoe men er dan in zal moeten voorzien. Waaneer het gebouw aan het gemeentehuis moet blijven, zal dit wel nergens anders kunnen geplaatst worden dan achter het gemeentehuis en daar een stuk van de botermakt af te nemen en wanneer later blijkt, dat die markt daardoor te klein wordt, dan zal daarin op andere wijze moeten worden voorzien. De vraag is nu maar hoe zal men dat gebouw aanbrengen; zooals nu wordt voorgesteld, eene verbinding aan het gemeentehuis door een staartje, vindt spreker leelijk; men zal het dan tegen het gemeentehuis moeten aanbouwen. Men zegt wel dat dit om het licht niet kan, doch spreker gelooft dat daarop nog wel wat te vinden is.

De Hetr Radstaak vraagt of de oplossing niet gevonden kan worden, door achteraan eene zijde een vleugel aan te bouwen.

De Voorzitter merkt op dat dan de cellen die in het gemeentehuis zijn, te ver van de politie verwijderd zijn. Wanneer er tijdelijk personen in de cellen worden opgenomen, dan is het noodig dat de politie daarop voortdurend, toezicht houdt; voor eventueele gevolgen zou men anders niet vorantwoord zijn. Spreker moet den Heer Mollerus nog opmerken, wat betreft de tegenwoordige lokalen bij de politie in gebruik, dat toen het gemeentehuis gebouwd werd, men de tegenwoordige zamenstelling van de politie nog niet had. Spreker wil eene beslissing nog wel aanhouden en nader overwegen of aan bezwaren [k]an worden tegemoet gekomen, doch blijft erbij dat het bureau bij [h]et gemeentehuis moet zijn.

De Heer Wegerif dacht, wanneer de Voorzitter zoo krachtig aan[h]oudt, dan zal men nog zien, dat het voorstel wordt aangenomen en [d]at men over de bezwaren heen stapt. Spreker blijft echter van meening, dat geen goede oplossing te vinden is, wanneer men aan het Gemeentehuis bouwt. Toen men het Gemeentehuis bouwde, is hierop niet gerekend. Men ziet nu hoe alles toegenomen is; komt er een tweede politiepost bij, dan zal er ook wel een Commissaris van politie komen en is de nabijheid van het bureau bij het Gemeentehuis geen vereischte meer.

Op deze wijze kan in de behoefte niet worden voorzien en het zou spreker spijten, wanneer zijne mede-leden zich lieten overhalen, evenals de Heer Mollerus, die op zijne bezwaren gedeeltelijk ook teruggekomen is. Wanneer Burgemeester en Wethouders met een ander plan komen, dan moeten zij tevens een ander terrein nemen.

De Heer Mollerus moet den Heer Wegerif opmerken, dat hij dadelijk heeft gezegd, dat zijn hoofdbezwaar tegen dit plan was, de verbinding van het gebouw met het Gemeentehuis. Dat de Heer Wegerif rekening wil houden met de toekomst is goed, doch men moet ook rekening houden met de naaste toekomst en daar het een bezwaar is, wanneer het gebouw niet bij het Gemeentehuishuis huis staat, zoo wil spreker daaraan wel te gemoet komen.

De Voorzitter zegt, dat het nooit zijn doel is om den Raad te overrompelen, doch al komt er een Commissaris van politie, dan zal dit gebouw toch nog geruimen tijd voldoende zijn, want, bij grootere uitbreiding van het politie-personeel, zal toch een tweede politie-post noodig zijn.

De Heer Gardenier merkt op, dat volgens dit plan de vertrekken beneden niet hoog zullen worden en wanneer de Voorzitter de tegenwoordige lokalen reeds hokken noemt, dan zullen deze nog minder zijn.

De Heer Schut zegt, dat zijn bezwaar blijft bestaan; hij acht de botermarkt van meer belang dan het politie-bureau en wanneer het niet anders kan, dan zal men voor het politie-bureau een terrein moeten koopen.

De Voorzitter zal eene beslissing aanhouden en is den Raad dankbaar, dat tegen het bouwen van een politle-bureau tea minste geen bezwaar wordt gemaakt. Burgemeester en Wethouders znllen nu overwegen welk nader voorstel zij zullen doen.

De Heer Wegerif deelt mede, dat hij behalve tegen de plaats, ook nog andere bezwaren heeft tegen dit gebouw, doch dat hij die nu maar niet zal mededeelen.


De Voorzitter leest voor het navolgend ingekomen schrijven:


Aan den Gemeenteraad.

Onder terugzending van het om advies in onze handen gesteld adres van C. Quartel c. s. met bijlage, waarin verzocht wordt de gasleiding van af de Eendracht door te trekken, opdat adressanten in de gelegenheid worden gesteld hunne perceelen en fabrieken met gas te verlichten, hebben wij de eer U onder overlegging van een rapport van den Directeur der Gasfabriek met betreffende begrootingen, alsmede van een schrijven van de gascommissie alhier d.d. 2 Februari jl., het navolgende te berichten.

Zooals uwe Vergadering uit den brief van de gascommissie kunt zien, is het niet in het belang der gasfabriek te achten, dat de gevraagde leiding tot stand komt en wel omdat duidelijk wordt aangetoond, dat zelfs bij het dubbele van het verbruik, dat in het adres wordt aangegeven, de winst nog slechts 6% van het aanlegkapitaal zoude bedragen, hetgeen geheel onvoldoende is te achten uit het oogpunt van behoorlijk finantieel beheer der gasfabriek. Terecht meenen Burgemeester en Wethouders dan ook, dat de Commissie op grond der overgelegde begrooting adviseert afwijzend op het adres te beschikken.

Wij wenschen hierbij nog op te merken, dat in het rapport wordt gezegd, dat zelfs bij het dubbele gebruik de opbrengst eerst 6% zal zijn, en dan is daarbij aangenomen, dat ook de particulieren, want er zijn slechts 7 bleekerijen in betrokken, hun verbruik zullen verdubbelen, hetgeen zeer mag worden betwijfeld.

Ook komt het ons eigenaardig voor, dat door adressanten met opzet het aantal pitten te laag zouden zijn opgegeven, opdat het later niet zoude tegenvallen en vinden wij eene dergelijke handeling wel zeer roijaal, doch wordt in den regel als dergelijke aanvragen worden gedaan, daarbij het getal pitten eerder overdreven en wij zijn van oordeel, dat vooral enkele particulieren, die nu op het adres staan, misschien wel dat getal pitten zullen aanbrengen, maar dan is het nog niet gezegd, dat het pitten zijn, die ook veel of althans eene normale hoeveelheid gas zullen verbranden, want daar komt het ook feitelijk op aan en achten wij dus de berekening van den Directeur dus wel wat roijaal te meer daar bij die berekening ook het gasverbruik van de Heeren van Houten, Preller en Pieters mede wordt gerekend, hoewel in de begrooting van f 15500 de leiding maar tot de buurtschap Ugchelen wordt gelegd, dus die adressanten dan niet van gas worden voorzien.

Voorts merken wij op, dat adressanten vermoedelijk onbekend zijn geweest met het feit, dat de leiding, die nu tot de Eendracht ligt, niet voldoende is om Ugchelen van gas te voorzien en dat die dus verzwaard zoude moeten worden of rechtstreeks door eene tweede leiding, zooals is voorgesteld in de begrooting, van uit de fabriek het gas naar Ugchelen worden geleid.

Het spreekt van zelf, dat daarmede rekening moet worden gehouden, te meer daar op dit oogenblik eene verzwaring van de leiding naar de Eendracht niet noodig is omdat daar geen meerder verbruik op dit oogenblik is te verwachten en men eerder verloren heeft, doordat de fabriek van Landaal nu met een zuiggasmachine werkt en dus minder verbruikt dan vroeger.

Door verzwaren van de leiding naar de Eendracht zoude Ugchelen bovendien niet veel gebaat zijn, doordat op dergelijke groote afstanden tusschenin geen of althans niet veel gas aan de leiding onttrokken kan worden, daar men dan te Ugchelen geen voldoenden druk zoude krijgen.

Op de 2e leiding, zooals in de begrooting aangegeven, zouden dan wel eenige verbruikers in den Chr. Geurtsweg en den verbindingsweg van den Arnhemschen straatweg naar de Eendracht komen, doch van veel belang zal dat niet zijn. Hieruit blijkt dus, dat men feifelijk het volle bedrag als in de begrooting genoemd moet nemen als de kosten van aanleg voor de gasleiding tot Ugchelen, waarbij dan geen rekening is gehouden met doortrekken tot de fabriek van den Heer van Houten, hetgeen nog op f 2400 meer is begroot, doch dat zeer zeker niet wordt gedekt door het gasverbruik.

Tot nu toe is met het aanleggen van gasleiding in publieke wegen steeds rekening gehouden met het vermoedelijk gasverbruik en moest blijken, dat de aanleg rentabel was en kan van deze wijze van handelen niet worden afgeweken, omdat in de eerste plaats een goed finantieel beheer zich daartegen verzet, maar ook zoude men in groote moeilijkheden komen, daar dan andere min of meer bevolkte buurtschappen evenveel recht op gasverlichting zouden hebben. Men moet dus het tot nu toe gevolgde systeem handhaven om alleen gasleiding in publieke wegen aan te brengen wanneer blijkt, dat het verbruik, zoodanig is, dat zij de aanlegkosten dekken, dat wil zeggen, dat de opbrengst aan gas ± 10% van de aanlegkosten bedraagt.

Waar dit niet het geval was, is door de belanghebbenden in de kosten van aanleg bijgedragen o.a. door den Heer Ten Tuijnte in de verlenging in den Soerenschen grindweg en werd nu hetzelfde bepaald ten opzichte van een verzoek van den Heer Wils, die de helft van de aanlegkosten draagt.

Waar het nu hier in Ugchelen evenveel geldt, nïet alleen het verbruik van particulieren, maar ook het tegemoetkomen van de industrie en men zelfs aan den Heer Directeur der gasfabriek mededeelde, dat het voor de wasch- en strijkinrichtingen eene levensquaestie was, dat men gas kreeg, daar veronderstellen wij, dat die aanvragers ook hunnerzijds wel zullen willen medewerken om die leiding te bekostigen.

Waar wij in gewone gevallen, wanneer het verbruik niet voldoende was, de helft der aanlegkosten lieten betalen door belanghebbenden, vermeenen wij in dit bijzomder geval, waar het ook voornamelijk de industrie geldt, eenigzins tegemoet te mogen komen.

Waar dus blijkt, dat om aan het verzoek van adressanten te gemoet te komen, niet kan worden volstaan met het doortrekken van de leiding van de Eendracht, als zijnde van niet voldoende capaciteit en dus eene nieuwe leiding van uit de fabriek zal moeten worden gelegd, waarvan de kosten f 15500 bedragen, zoude dus in gewone gevallen de helft dier som door belanghebbenden moeten worden bijgedragen.

Wanneer men nu echter in aanmerking neemt, dat door deze nieuwe leiding de toestand van het buizennet op den Arnhemschen straatweg en de Eendracht iets verbeterd wordt, door het vervallen van doode punten en ook het gasverbruik op den Chr. Geurtsweg en dan verbindingsweg iets in de kosten tegemoetkomt, daar vermeenen wij, dat alleen tot den aanleg zoude kunnen worden overgegaan, wanneer in plaats van de helft, ⅓ der kosten door adressanten werd bijgedragen en zouden wij dit bedrag ten einde aan de industrie tegemoet te komen op minstens f 5000 willen stellen. Wij merken hierbij op, dat dan de leiding alleen tot Ugchelen wordt doorgetrokken, daar er geen denken aan is om tot de fabriek van den Heer van Houten door te gaan.

De kosten van straatverlichting geraamd op f 800 ’sjaars, waarvoor 30 lantaarns zouden moeten worden geplaatst, waarvan alleen 20 van de Eendracht tot Ugchelen zouden moeten komen, zijn hierbij buiten rekening gelaten en zal dit betrekkelijk groot bedrag wel niet geheel maar toch grootendeels het gevolg zijn van het leveren van gas te Ugchelen, dat nu wel zeer gewenscht moge zijn, maar waarmede men toch rekening dient te houden, waar zoovele dichter bij de kom gelegen buurten, geen straatverlichting met gas hebben.

Op grond van het bovenstaande, stellen wij U voor aan adressanten te berichten, dat alleen aan hun verzoek, voor zoover het doortrekken van de leiding tot Ugchelen betreft, kan worden voldaan, wanneer door hen f 5000 wordt bijgedragen.

Apeldoorn, 10 Februari 1905. Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn,
TUTEIN NOLTHENIUS.
De Secretaris,
MOLLERUS.
      

De Voorzitter opent de discussie.

Den Heer Schut verwondert het zeer, dat Burgemeester en Wethouders het verziek afwijzen, daar het hem voorkomt, dat het groot aantal pitten een voldoende waarborg oplevert tegenover de kosten van aanleg, te meer daar het te verwachten is, dat het getal aansluitingen grooter zal worden en het voornemen toch bestaat om den Chrlstiaan Geurtsweg ook te verlichten.

De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders niet afwijzen, doch eene bijdrage vragen van f 5000,—, overeenkomende met ⅓ der kosten. Die toezegging van het aantal pitten is zeer gemakkelijk, doch men heeft niets geen waarborg, dat men zich daaraan zal houden en bovendien komt het niet aan op het aantal pitten, dat men in huis zal nemen, maar op het aantal pitten, dat men zal branden.

De Heer Schut stelt die aanvrage van f 5000,—, gelijk met het antwoord, dat aan het verzoek niet voldaan wordt. Aan den Soerenschen weg is de leiding gelegd met bijbetaling van de helft der kosten en vergelijkt men den weg dáár met den Ugchelschen weg, dan is het voor den Ugchelschen weg veel meer noodig; ook in het belang van de industrie en van de geheele buurt is het wenschelijk om aan het verzoek te voldoen. Van deze kosten moeten die voor den aanleg der leiding van den Christiaan Geurtsweg worden afgetrokken.

De Voorzitter merkt op, dat wanneer men op die wijze voortgaat, men, in plaats van over te houden, aan de gasfabriek te kort zou komen. Spreker begrijpt den Heer Schut niet; geldt het de buitenbuurten, dan is het den Heer Schut nooit te veel.

De Heer Kerkhoven is het met Burgemeester en Wethouders eens, wanneer de berekening goed is. Spreker dacht, dat de leiding, die tot de Eendracht ligt, verlengd kon worden, doch kan dit niet, dan hebben Burgemeester en Wethouders gelijk; doch wanneer toch mocht blijken, dat de leiding naar de Eendracht na 2 of 3 jaren geen voldoende capaciteit meer zal hebben, dan zou daarmede thans rekening moeten worden gehouden.

De Voorzitter antwoordt, dat de leiding naar de Eendracht nog jaren lang voldoende zal zijn.

De Heer Uyt den Bogaard zegt, dat wanneer er te Eendracht een gasmotor bijkomt, eene nieuwe leiding zal moeten worden gelegd, want toen de gasmotor van Landaal moest worden voorzien, was op de Eendracht de verlichting zeer slecht.

De Heer de Bruin merkt op, dat al moest eene nieuwe leiding van Apeldoorn naar de Eendracht gelegd worden, het toch niet wenschelijk zou zijn dezelfde leiding voor Ugchelen te gebruiken, daar men dan te Ugchelen ook zou klagen, dat het gaslicht slecht is.

De Heer Mollerus vraagt of er bij Burgemeester en Wethouders geen bezwaar bestaat tot het leggen der leiding, ook al wordt ⅓ van de kosten betaald, er kunnen meer van dergelijke verzoeken komen, waardoor groote uitgaven worden gevorderd, die ten laste der fabriek komen.

De Voorzitter antwoordt, dat de Commissie voor de gasfabriek tegen het verzoek is en ook één lid van het plaatselijk bestuur, het wordt altijd een schadepost voor de fabriek.

De Heer de Groot verklaart, dat hij tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders is en zou wenschen dat de Raad eerst uitmaakte of hier minder dan de helft der kosten moet worden vergoed. Spreker stelt voor, die vergoeding vast te stellen op f 8000.— met bepaling, dat dit bedrag binnen een half jaar moet zijn gestort.

De Heeren Kerkhoven en Schut verklaren met dit voorstel niet mede te kunnen gaan.

De Heer Wiersma vindt het voorstel van Burgemeester en Wethouders billijk, doch niet dat van den Heer de Groot. Die bepaling, van de helft der kosten bij te dragen, is wel toegepast daar waar het betrof speciaal voor particulier verbruik, doch hier geldt het ook ten dienste van fabrieken of bedrijven en daarmede meent spreker, dat rekening moet worden gehouden.

De Heer Mollerus vindt het voorstel van Burgemeester en Wethouders al te billijk en een te groot bezwaar voor de gasfabriek.

Het voorstel van den Heer de Groot, in stemming gebracht, wordt verworpen met 12 tegen 5 stemmen. Vóór stemden de leden C. W. A. de Groot, E. D. van Lennep, Jhr. Mr. G. W. Mollerus, B. van Niersen en Jhr. H. F. M. E. Sandberg.

Het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming gebracht wordt aangenomen met 11 tegen 6 stemmen.

Tegen stemden als boven, benevens de Heer H. J. Schut.

Zoodat het navolgend besluit is genomen:


De Raad der gemeente Apeldoorn;

Nader voorgenomen het adres van C. Quartel Lzn. e. a. te Ugchelen, d. d. 14 December 1904, om langs den Ugchelschen weg eene gasleiding te leggen;

Gelet op het hierover door Burgemeester en Wethouders uitgebracht advies;

Besluit:

Aan adressanten kennis te geven, dat aan dit verzoek zal worden voldaan, voor zoover betreft het leggen der leiding tot Ugchelen, wanneer in de kosten van aanleg door hen wordt bijgedragen een bedrag van f 5000, binnen een halfjaar te rekenen van af 24 Februari 1905.


De Voorzitter leest voor het navolgend ingekomen schrijven van Burgemeester en Wethouders:

Apeldoorn, den 4 Februari 1905.      
Mijne Heeren!

Bij Uw besluit van 30 December 1904 werd om advies in onze handen gesteld een adres van de Commissie tot wering van Schoolverzuim van de kadastrale gemeente Apeldoorn, dd. 12 December 1904, om wijziging der verordening op de invordering van het schoolgeld voor de openbare scholen voor lager onderwijs in deze gemeente.

De Commissie heeft bezwaar tegen de in art. 1 der verordening op de invordering o. m. voorkomende bepaling, dat de kinderen op de scholen worden toegelaten, op vertoon van het bewijs van betaling, enz.

Zij vermeent, dat die bepaling onwettig is en onpractisch; onwettig, omdat zij naar hare meening strijdt met de bepalingen der Leerplichtwet en onpractisch, omdat zoodoende de kinderen verstoken blijven van het onderwijs, hetgeen zich reeds voordeed.

Dat dit voorschrift onwettig zou zijn, kunnen wij niet aannemen, daar bij toepassing het geval zich voordoet, vermeld onder punt 6 van art 7 der Leerplichtwet, waardoor van de naleving, der in art. 1 dier wet opgelegde verplichting, vrijstelling wordt verleend ,zoolang een wettelijk voorschrift het bezoeken van de lagere scholen verbiedt”, terwijl onder wettelijk voorschrift plaatselijke verordeningen begrepen zijn.

Bovendien, was de bepaling in strijd met de Leerplichtwet, dan zou aan de verordening de Koninklijke goedkeuring niet zijn verleend.

Het schoolgeld, dat hier geheven wordt, is niet hoog; velen worden van betaling vrijgesteld, als zijnde onvermogend, en velen betalen slechts de helft, daar zij als minvermogenden worden beschouwd, zoodat mag worden aangenomen, dat, bij goeden wil, het schoolgeld, dat gevorderd wordt, zonder bezwaar kan worden betaald en zij, die hieraan niet voldoen, het aan zich zelf te wijten hebben, wanneer hunne kinderen niet tot de school worden toegelaten.

Toepassing van het voorschrift heeft niet veel plaats, doch bij opheffing zal het getal onwilligen zeker sterk vermeerderen, zoodat wij er ernstig op moeten aandringen om de gewraakte bepaling te behouden.

Aan
den Gemeenteraad
Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn,
TUTEIN NOLTENIUS.
De Secretaris, MOLLERUS.


uit te oefenen, onder verklaring, dat dit landschap slechts tijdelijk aan hetNederlandsche gouvernement in leen was gegeven en dat Boni het nu kwam terugnemen. Naar wij vernamen, verwonderde men zich over de geringheid der macht, aan den heer Brugman toegevoegd en toch is diens tocht reeds gelukt. TJit ingekomen telegrammen blijkt, dat hij den Bonischen Prins Patanfa zonder bloedvergieten heeft gearresteerd en naar Makassar teruggekeerd is. Hieruit valt af te leiden, dat de Bonische Prins weinig vrienden heeft gehad, want anders zou men hem de nadering van het stoomschip wel bericht hebben. De expeditie zal misschien nu nog kunnen worden voorkomen. De heer Mechler, Resident van Timor, is tot Gouverneur van West-Sumatra benoemd. De nieuwe Gouverneur moet een doortastende persoonlijkheid wezen, die noodig is voor de invoering eener belasting op westelijk Sumatra. 7 K.

Van bevoegde zijde worden aan melkslijters de navolgende goede wenken gegeven: Het Vee. Het vee moet gedurig van stof en vuil worden gereinigd. Ziek vee moet afzonderlijk worden gestald. Stalling. Houders van een putstal moeten zorgen, door het maken van een greppel en door behoorlijk strooien, dat het vee droog en zindelijk ligt. De stal mag niet bedompt, maar moet luchtig, licht en ruim zijn en moet van frissche lucht kunnen worden voorzien, zonder tocht te veroorzaken. Tweemaal 's jaars moeten de muren tot op zekere hoogte worden geteerd en voor 't overige worden gewit. Het Melken. Zoo noodig moeten de uiers der koeien vóór het melken worden afgewasschen. Ter voorkoming van verontreiniging der melk door stof, afkomstig van hooi, enz., mag het vee vóór- en gedurende het melken niet worden gevoederd. Het melken moet geschieden door gezonde personen, die, vóór zij beginnen te melken, eerst hunne han leu moeten wasschen. Omdat de melk in de spenen niet vrij is van bacteriën, moeten de eerste twee of drie halen niet in den melkemmer worden opgevangen. De Mulk. Alleen de melk van gezonde koeien mag worden verkocht. Do melk, verkregen in de eerste vijf dagen na het kalven, mag niet met de andere melk worden vermengd. Evenmin de melk van koeien, waarvan de nageboorte nog niet is verwijderd. De melk, die tijdens het melken uit de emmers wordt overgegoten, moet door een deksel tegen invallende stof worden beveiligd.

Zoo spoedig mogelijk na het melken, moet de melk behoorlijk worden gezeefd en tot beneden 15* C. (59® Fahrenheit) worden afgekoeld. Melkkannen. De meikannen of melkbussen moeten zindelijk en goed gesloten zijn en telkens met sodawater worden gereinigd. Water. Het te gebruiken water voor 't omspoelen van emmers, kannen en bussen mag geen bestanddeelen bevatten, welke schadelijk voor de gezondheid zijn. Wenschelijk wordt het geacht, dat op geregelde tijden door een veearts bij de melkslijters een onderzoek wordt ingesteld naar den gezondheidstoestand van het vee.

In Japan bestaat de eigenaardige gewoonte

In Japan bestaat de eigenaardige gewoonte bij de geboorte van een kind steeds een boem te planten. Wanneer het kind op den daarvoor bestemden leeftijd gaat trouwen, worden uit den boom meubelstukken vervaardigd,J die men als sieraden in de huishouding beschouwd.

Do Voorzitter opent de discussie. De Heer Wiersina deelt mede, dat waaneer Burgemeester en Wethouders nog iets milder waren geweest in de toepassing wie voor onvermogend of minvermogend moet worden gehouden, dat adres dan niet zou ziju ingekomen. Spreker had gehoopt, dat Burgemeester en Wdthouders zouden voorstellen, door een kleine wijziging in de redactie te brengen, aan het bezwaar tegemoet te komen, waardoor de praktijk onveranderd kon blijven. Het is gebleken dat verschillende kinderen de school niet bezoeken, omdat het schoolgeld niet betaald wordt. Sommige Hoofden laten de kinderen toch toe, in strijd met de verordening, willekeurig wordt hiermede gehandeld, al naar men meent dat later nog wel betaling zal volgen of soms tengevolge sympathieke gevoelens tegenover de ouders. Wat betreft de wettigheid, wijzen Burgemeester en Wethouders op art. 7 der Leerplichtwet, döch dat artikel regelt de vrijstellingen, doch om vrij te stellen van de leerplicht gaat het hier niet, zoodat die vergelijking niet opgaat. Het is verkeerd bij wijze van excecutie, door het zwaard op aa keel te zetten, het schoolgeld te willun innen en door eene kleine wijziging kan in de behoefte, die gebleken is te bestaan, worden voor zien en wordt daardoor tekens voorkomen het verschil in de wijze der uitvoering, die door de Hoofden wordt toegepast. Spreker leest daarna voor hoe de redactie naar zijne meening zou moeten zijn, te weten : „Het schoolgeld zal voor school No. 1 per kwartaal en voor de „overige scnolen, naar de keuze der ouders, voogden of verzorgers der „kindereu, bij maandelljksche of driemaandelijkschu termijnen, vooruit „betaald moeten worden bij den Gemeente- Ontvanger of diens gemachtigde. Aan min- of uuvermogsndeu zal daarvan eene verklaring door „het dagelij ksch bestuur der gemeente worden afgegeven." Spreker merkt op, dat hierdoor vervalt de bevoegdheid van het Hoofd om de toelatiug te weigeren. De Voorzitter zegt, dat waaneer de regeling zoo wordt gesteld, men geneigd zou zijn haar aan te bevelen, doch het behoud der bestaande redactie is uoodig voor hen, die wel kunnen, doch niet willen betalen, die alleen uit pure onwil het betalen weigeren. Het geval, dat aanleiding heeft gegeven tot dit adres, kan tot voorbeeld strekken, want het wegzenden van het kind, omdat het schoolgeld niet betaald werd, heeft de betaling van het schoolgeld tengevolge gehad. In groote moeielijkheden zou men tomen, wanneer de Hoofden weigarden het schoolgeld in te vorderen,waartoe, naar spreker meent, men hen niet verplichten kan. Dat de toepassing der verordening zoo ongelijk zou plaatshebben, gelooft spreker, dat wel wat overdreven is, klachten daarover zijn bij Burgemeester en Wethouders nooit ingekomen. Waar zou het naar toe, wanneer men bij onwil niet het recht zou hebben den toegang te weigeren! Tot nog toe heeft de verordening goed gewerkt, en zijn daarover bij Burgemeester en Wethouders geen klachten ingekomen. De Heer Wiersma wijst er op, dat door de nieuwe redactie de praktijk onveranderd blijft en merkt op, dat, wat de toepassing door de Hoofden betreft, die geheel willekeurig plaats heeft; er zijn er die het verschuldigde eerst ianea bij het einde van het kwartaal, in strijd met het voorschrift. De Voorzitter antwoordt, dat die bewering eene beschuldiging is tegen de Hoofden, die door het noemen van bepaalde feiten moet worden geconstateerd. De Heer Wiersma repliceert, dat het een feit is, dat het eene Hoofd niet wil toelaten voor dat de betaling heeft plaats gehad, terwijl een ander de drie maanden afwacht. De Voorzitter markt op, dat men hetzelfde in particuliere zaken ook wol aantreft. Spreker heeft het bedoeld geval onderzocht en het is hem gebleken, dat de schuld niet bij het Hoofd maar bij de ouders lag ; doch spreker heeft niet alleen de ouders, maar ook het Hoofd gehoord en de Heer Wiersma hoorde alleen de ouders. Bovendien vertrouwt spreker, dat de Hoofden de uitvoering eerlijk zullen toepassen en dat zij niet, om wraak te willen nemen, verschil zullen maken. De Heer Wiersma zegt, dat hij niet alleen de ouders, maar ook het Hoofd heeft gehoord en herhaalt, dat het een feit is, dat sommigen dadelijk het schoolgeld invorderen en anderen drie maanden wachten, en deze onregelmatigheid kan ondervangen worden door de voorgestelde redactie-wijziging. De Heer Mollerus zegt, dat in hoofdzaak de meening van den Heer Wiersma is, dat het beter is de kinderen op school toetelaten, al is het schoolgeld niet betaald. Spreker acht het voor zich beter, dat de bestaande bepaling behouden blijft. Het schoolgeld is hier laag en Burgemeester en Wethouders zijn vrijgevig ia de toepassiag wat betreft de min- en onvermogenden, zoodat moet worden aangenomen, dat die betalen moet, ook betalen kan en dan behoort de gemeente ook te zorgen, dat het schoolgeld binnenkomt. Beweerd wordt, dat de bestaande bepaling in strijd zou zijn met de Leerplichtwet, doch dit is nog niet uitgomaakt, wil men hieromtrent zekerheid, dan zal voor verzuim, in dergelijk geval, procesverbaal moeten worden opgemaakt, doch dit heeft nog niet plaats gehad. Wat het verschil ia de toepassing betreft, ieder die macht heeft, kan daarvan misbruiken maken, doch dit moet geen aanleiding zijn om niemand macht te geven. De Heer Wiersma herinnert, dat hij begonnen is te verklaren, dat wanneer Burgemeester en Wethouders iets vrijwilliger geweest waren, dit adres niet zou zijn ingekomen. Twee kinderen bezochten de school niet, omdat het schoolgeld niet betaald was en de ouders beweerden dit niet te kannen betalen; daarom werd naar een middel uitgezien om hierin te voorzien en daarmede behoefde men toch niet te wachten totdat zich 100 van die gevallen voor deden. Daarom is gezocht naar eene redactie, waarbij met handhaving van de bestaande praktijk, aan het Hoofd geen recht werd gegeven om de toelating Het Bestuur der Afdeeling Gelderland

Het Bestuur der Afdeeling Gelderland van de Vereeniging tot bevordering der Pluimveehouderij en tamme Konijnenteelt in Nederland heeft tot sommige belangstellenden het verzoek gericht het publiek meer en beter met het doel en streven dezer Vereeniging bekend te maken. Gaarne voldoen wij daaraan onzerzijds. Doel der Vereeniging: Vermeerdering van de eierproductie in de wintermaanden. Verschaffing van hoenders, die in November beginnen te leggen. Wering van buitenlandsche eieren door verhooging der Nederlandsche productie. Betere afzet van slachthoenders, door het oprichten van veilingen, alsmede van de honderd millloen eieren, die* de provincie Gelderland thans jaarlijks produceert.

Voordeelen aan het Lidmaatschap verbonden: Kostelooze ontvangst van het Vakblad der Vereeniging tweemaal per maand. Verkrijging van Broedeieren en Kuikens der Nutrassen voor zeer lagen prijs, tengevolge van het verleenen van subsidie. Verkrijging van inlichtingen op 't gebied der Pluimveehouderij. Het Lidmaatschap kost slechts een gulden per jaar. Waar tien leden zich vereenigen, kan eeno Onderafdeeling worden opgericht. In Gelderland bestaan reeds drie Onderafdeellngen: Steenderen en Omstreken, Doetinchem en Omstreken en Doesbufrg en Omstreken. Het Dagelijksch Bestuur der Afd. Gelderland bestaat uit de Heeren F. de Haan, te Eafde, bij Gorssal, Voorzitter; J. W. Planten, te Sceenderen, Onder-Voorzitter; J. S, M. Vrijland, te HoogKeppel, Secretaris-Penningmeester; S. A. K. Baron van Nagel, te Warnsveld en G. J. Duitshof, te Ambt-Doetinchem.