Pagina:Architectura vol 005 no 007.djvu/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
13 Februari 1897.
43
ARCHITECTURA.


ONDERHOUDINGEN OVER
DE BOUWKUNST, DOOR
VIOLLET-LE-DUC.
vervolg van bladz. 25.

Reeds in de eerste tijden van het keizerrijk hebben zij gevoeld dat het geheel tegenstrijdig zou zijn met den geest en de zeden van het volk die wetten streng letterlijk te volgen, daarom hebben zij toen hun opperrechters of vertolkers der wet ingesteld die de gerechtigheid voor oogen hielden en de wet niet letterlijk toepasten. In de philosophie vinden wij dezelfde handelwijze terug, daar hadden zij hunne Stoïkers, die niet meer alles beschouwden volgens een tekst, een zekere wet, maar den menschelijken geest, de omstandigheden, de traditiën, de zeden en denkbeelden aan een tijdperk eigen voor oogen hielden. Hierdoor wordt het begrijpelijk dat zij ook de Grieksche kunst in de oprichting hunner gebouwen konden opnemen juist omdat hun bouwtrant de geschreven wet was maar niet letterlijk opgevat behoefde te worden en zeer verschillende uitleggingen kon volstaan.
 Deze handelwijze is zeer overeenkomstig met ’t karakter der Romeinen die groote wereldbeschavers der Oudheid, maar het is onaannemelijk dat de Grieken voor hunne kunst, zoo logisch hij uitnemendheid, zoo verheven, zoo volstrekt in hare principen die nederige rol aanvaardt zouden hebben.
 Zij zullen voor hunne overheerschers gewerkt hebben, maar de principen van hunne kunst zullen zij niet onthuld hebben, omdat zij wel voelden dat hun meesters ze niet zouden begrijpen of aannemen. Niettegenstaande de schijnbare menging hunner bouwwijze en bouwkunst, hebben de twee rassen tot aan constantijn, slechts de grootste antipathie voor elkander gekoesterd en zoodra het Romeinsche Rijk zich in Byzantium vestigde kwam die antipathie weer boven. Niets heeft de Grieken kunnen overhalen de Romeinen anders dan als barbaren te beschouwen zelfs niet de gunst van keizer hadrianus of de wijze en gematigde regeering der Antonijnen. Toen de Grieken voor de Romeinen werkten, hebben zij hun handenarbeid verkocht of geleend maar hunne principen, hunne vereering van de kunst bewaarden zij diep in hun hart, de hoop dragende ze eens in vrijheid te mogen uiten. Gelukkig is er nog iets van dien Griekschen geest in onze republiek der kunsten overgebleven want hetzelfde antagonisme bestaat nog steeds. De Romeinen schijnen niet gevoelig te zijn geweest voor harmonische proportiën, in hun smaak voor weelde zouden zij gunstige verhoudingen opgeofferd hebben om eenige onnoodige kolommen van marmer, graniet of porfier te plaatsen. Omdat de Romeinsche bouwwijze goed berekend is, maakt zij steeds een grootschen indruk en voldoet het oog[.] Maar hare majesteit en grootschheid wordt nooit vergroot en zelfs dikwijls verminderd door de ornamentatie die haar bedekt[.] Degenen, die in hunne verbeelding sommige Romeinsche bouwvallen niet kunnen restaureeren, zullen er een bewijs van vinden in de meestal nauwgezette werken der jonge artisten die door de Fransche academie naar Rome worden gezonden. De opnamen der Romeinsche bouwvallen zijn altijd belangrijker dan herstellingswerken en als men het hooge oudheidkundig belang dat zij voor de XIXde eeuwsche wetenschap bezitten, de grootte der massa’s en den rijkdom van materie ter zijde stelt, zou men meestal slechts die teleurstelling gevoelen die men beseft bij ’t aanschouwen van het inwendige der St. Pieterskerk te Rome of der St. Maria dei Angeli. Die teleurstelling is veroorzaakt door de ongunstige proportiën der architectonische ordonnantiën van die enorme gebouwen. Als men de zware pilaren, de vooruitstekende entablementen, de kolossale beelden, het inlegwerk dat paneelsgewijze is aangebracht en die smakelooze ornamenten die al de lijnen uit de St. Pieter zou kunnen wegnemen, zou men een schip overhouden dat enorm zou zijn en schijnen. Nu toont de St. Pieter van binnen slechts groot met ’t vallen van den dag, wanneer men alleen de massa’s ziet; in het volle licht kan men zich eerst een denkbeeld vormen van hare proportiën, wanneer men de oogen met de hand beschermt en de blikken laat rusten op den vloer, eene effen, rustige oppervlakte, nauwelijks versierd met, onder een stoflaag verdwijnende marmeren en porfieren ruiten.
 De artisten van Byzantium waren Grieksch genoeg gebleven om de wet van de overheersching der massa’s streng toe te passen ook in de architectuur der Khalifen, der Mooren, der Perziërs en der Romanen van het Westen werd die wet gehandhaafd gedurende het eerste tijdperk der middeleeuwen. Hieruit moet men niet de gevolgtrekking maken, dat die tweedehandsche kunst te vergelijken is met de Grieksche kunst, evenmin als de sophisten der school van alexandrië gelijk staan met plato, of het Roelandtslied met de Illias. Maar het leven bestaat niet uit klachten en men moet vooruit streven om te vorderen.

wordt vervolgd.


BOEK­BE­SPRE­KIN­GEN.   kul­tur­ge­schich­te des klas­si­schen al­ter­tums. leip­zig ver­lag von p. frie­sen­hahn.
 „Iedere eeuw heeft zijne eigenaardige wetenschappelijke belangrijkheden. In petrarca’s tijd jubelde de geleerde wereld bij het vinden van een Ciceronisch handschrift hutten’s tijdgenooten verheugden zich wanneer sterke houwen der Satire op de „dunkelmanner der Scholastiek” vielen. In de vorige eeuw was alles eene goede afname verzekerd dat zich bezig hield met de verklaring van philosofische en philantropische ideeën. Onze eeuw de eeuw der exacte onderzoekingen volgt met merkwaardige levendigheid en veelzijdigheid de nieuwste gegevens der natuuronderzoekingen zoowel als de uitwerkselen van proefnemingen, om de historische waarheid te doorgronden.
 Op het gebied der geesteswetenschap is het in den nieuwsten tijd bij voorkeur de kultuurgeschiedenis, welke de belangstelling in groote mate tot zich trekt. De eenzijdige voorliefde voor uitsluitend politieke geschiedenis is verminderd. „De tijd komt steeds nader (zegt carlyle) dat de geschiedenis zich niet meer zal vergenoegen met een antwoord te geven op de vraag, hoe de menschen vroeger bestuurd en rustig gehouden werden; maar dat zij de andere oneindig verder strekkende en hoogere vraag zal trachten te beantwoorden: Hoe en wat waren de menschen in die tijden?”
 „Wil de geschiedenis (zegt een modern onderzoeker) in het tegenwoordig ontwikkelingsstadium van den menschelijken geest haar standpunt handhaven, dan kan zij niet anders dan kultuurgeschiedenis zijn.”

 Deze aanhef van de voorrede, bepaalt in zeker opzicht de strekking van bovengenoemd boek, dat, achtereenvolgens behandelende de Grieksche, Romeinsche en vroeg-Christelijke tijden, vooral belangrijk is doordat de manier van bewerking het meer dan eenige gangbare kunstgeschiedenis geschikt doet zijn voor de bestudeering der werken van die tijden. Het groote gebrek toch der boeken over de kunst der oude volken ligt in de speciale behandeling van de kunstuitingen op zichzelf, zonder verband met de levensomstandigheden waaruit ze ontstonden, zonder verband met den economischen toestand der volken wier werken het zijn. Daardoor is kunstgeschiedenis geworden tot dorre kennis, aantrekkelijkheid missende door de afrukking van den levensboom. Door de behandeling der economische ontwikkeling ontstaat van zelve de noodzakelijkheid om, vanaf het kenbare begin de wording na te gaan der kunstuitingen, zooals die zich vormen naarmate de bestaande ideeën en opvattingen om uitdrukking vragen; de wording daarvan in verband met taal, philosophie, religie en hare mysteriën, de staatkundige toestanden, de invloeden van kolonisatie en het onderlinge gemeenschapsleven van verschillende volken, zooals dat nu door ons nog ’t meest gekend wordt van de grieken en romeinen en van deze laatsten in verband met het ontstaan van het christendom.
 Een tweede voordeel van deze beschouwingswijze is dat daarbij uit den aard der zaak, meer dan gewoonlijk, aandacht wordt gewijd aan de toestanden in de overgangstijdperken en in de zoogen. archaische perioden. Daardoor ontstaat een meer juiste blik op de ontwikkeling der kunstvormen, op de oorzaken van de overeenstemming bij