Pagina:Architectura vol 005 no 020.djvu/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
architectura.
10
 

MAAS­TRICHT IN BE­SCHA­­VING, GE­SCHIE­DE­NIS EN KUNST­ONT­WIK­KE­LING, DE OUD­STE STAD IN NE­DER­­LAND.
Le­zing ge­hou­den door Doctr. P. J. H. CUY­PERS voor het pa­tro­naat der Tee­ken­school te Maas­tricht op 16 Nov. 1896.

Wanneer wij de geschiedenis van ons Vaderland nagaan, dan kan aan Maastricht het voorrecht niet ontzegd worden, dat de beschaving zich hier het eerst heeft ontwikkeld, nadat de Heilige Servatius het Christendom had ingevoerd.
 De noordelijke gewesten van Nederland ble­ven nog eeuwen van ’t licht des Evangelies verstoken en waren nog verslaafd aan de ruwe, heidensche zeden, toen hier het Christendom reeds rustig tierde en na de Romeinsche kunst­ontwikkeling de eerste nationale, christelijke kunst met krachtige handen werd beoefend en de grond werd gelegd tot de later zoo bloeiende tijdvakken, waarvan wij nog heden de indrukwekkende werken met eerbied en ontzag bewonderen.
 Tevergeefs toch zou men zoeken naar een stad in Nederland, waar zoo oude en grootsche bewijzen zijn van hare vroegere kunst­ontwikkeling als Maastricht.
 Wij hebben den schoone tempel, dien Monulphus op ’t graf van St. Servatius stichtte maar aan te wijzen en de geschiedenis van dat monument maar na te gaan om aan te toonen, hoezeer de kunsten en ambachten in die tijden hier reeds bloeiden; want inderdaad is het niet gering te schatten, een gebouw te stichten van dien omvang en die kunstwaarde, dat sinds meer dan duizend jaren bestaat en nog eeuwen en eeuwen hecht en stevig bestaan zal.
 Met welk een kennis moeten zij toegerust zijn geweest, de stichters van zoo groote wer­ken en hoevele bekwame arbeiders moeten zij te hunner beschikking hebben gehad, om der­gelijke werken tot stand te brengen!
 Wanneer wij ons verplaatsen in den tijd dier stichting, dan komen voor onzen geest opdagen de krachtige mijnwerkers, die de steenen aan de rotsen ontrukten; de vrijmoedige schippers, die de zware lasten aanvoerden; de geoefende steenhouwers die, door hunne kundige mees­ters geleid, den steen bewerkten; de metselaars, die de blokken samenvoegden; de timmerlieden, die de formeelen en steigerwerken met wis­kundige zekerheid samenvoegden; de smeden, die de verbindingen en traliewerken veran­kerden en de sloten kunstmatig bewerkten; de beeldhouwers en schrijnwerker de glas-in-loodwerkers, in éen woord alle metaalwer­kers, ambachtslieden, schilders en kunste­naars, die onophoudelijk noodig zijn, om een dergelijk gebouw niet alleen tot stand te bren­gen, maar van de veelvuldige en belangrijke stoffeering te voorzien, als altaren en andere meubelen en sieraden, welke voor de uitoefening van den Eeredienst noodig zijn, — men denke aan de breede schaar van Priesters met hunne rijke gewaden — kandelaars, kruizen, H. vaten, enz. enz. en andere voorwerpen, welke niet mogen ontbreken.
 Het was dan ook niet te verwonderen, dat Karel de Groote zich getrokken gevoelde te Maastricht een verblijf te hebben.
 Welke de toestand der kunst-ontwikkeling te dier tijde te Maastricht was, kunnen wij gemakkelijk beseffen, wanneer wij het prachtige gedeelte der St. Servatius-kerk beschouwen, dat keizer Karel onder de leiding van zijn kundigen bouwmeester Eginhard deed stichten.
 Bewonderenswaardig is de bouwkunstige samenstelling in hare grootsche opvatting, waar­uit blijkt, dat de steenhouwers en metselaars, de steenen waarmede zij die hechte muren opbouwden, onberispelijk bewerkten, de trap­pen en gewelven, die wij thans nog als mees­terwerken ten voorbeeld kunnen aanbevelen, kunstig samenstelden.
 Welk een rijkdom in de motieven der Kapiteelen, welk een geestige en kunstige behan­deling in de versieringen, hetzij de motieven hiertoe werden gezocht in het menschbeeld of in planten en dieren, hetzij de meetkunst of de symboliek en geschiedenis ze ingegeven hadden.
Terwijl wij nu slechts onze aandacht vestigen op het bouwwerk, dat wij van dien tijd voor onze oogen zien, hoeveel te meer zal onze bewondering stijgen voor de groote kunstontwikkeling, wan­neer wij den toestand voor onzen geest terug­roepen, niet alleen binnen de kerken van dien tijd, maar binnen de paleizen en woningen.
 Welke schatten van kunst zien wij dan niet verzameld, zooals die in de geschiedboeken zijn opgeteekend en beschreven en waarvan weinige zeldzame voorwerpen behouden bleven: meubelen, tapijten, heerlijke voorwerpen in ivoor-gesneden, edelgesteenten, rijke mo­zaïeken zooals die van de kroning van Karel de Grooten, die Leo III liet vervaardigen in het Triclinium van het Lateraansche paleis, en nog bewonderd kan worden in de afbeelding, welke wij daarvan bezitten. Ook rijke keizersinsigniën, zoowel gewaden als metaalsieraden, kronen, scepters, boekbeslagen, reliquie-kasten, altaren enz. in goud. Wij kunnen hieruit afleiden dat eene menigte kunstenaars en ambachtslieden ook in Maastricht gevestigd waren. Om ons een denkbeeld te geven van den rijkdom en