Naar inhoud springen

Pagina:Caesar, Gallische oorlog (vert. Doesburg, 1894).pdf/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

door het meer Leman (meer van Genève), dat onze provincie van Helvetië scheidt. Zoo konden zij hun rooftochten minder wijd uitstrekken en niet zoo gemakkelijk hun naburen beoorlogen. Dit was het, wat dit oorlogszuchtig volk zeer verdroot. Met het oog op hun getalsterkte, hun oorlogsroem en hun dapperheid vonden zij hun land, dat slechts 240 mijlen in de lengte en 180 mijlen[1] in de breedte had, te klein.

3. Door dit een en ander en door het aanzien van Orgetorix overgehaald, besloten zij de noodzakelijke voorbereidende maatregelen tot het vertrek te treffen, een zoo groot mogelijk aantal trekdieren en karren op te koopen, zooveel land als mogelijk was te bezaaien, om op den tocht een voldoenden voorraad graan te hebben, en met de nabuurstaten de verbonden van vrede en vriendschap te vernieuwen. Een tweetal jaren achtten zij voldoende om dat alles in orde te brengen; bij volksbesluit bepaalden zij het vertrek op het derde jaar. De uitvoering van het geheel droeg men Orgetorix op. Hij nam voor zijn persoon de zending aan de nabuurstaten op zich. Op deze reis overreedde hij den Sequaner Casticus, den zoon van Catamantaloedis, die gedurende vele jaren koning der Sequaners was geweest en van den senaat van het Romeinsche volk den eeretitel van vriend had ontvangen, om zich in zijn staat van het koninklijk gezag meester te maken, dat zijn vader vroeger had gehad. Evenzoo bracht hij den Haeduer Dumnorix, den broeder van Diviciacus, die op dat tijdstip de eerste plaats in den staat innam en het meest bij het volk gezien was, er toe hetzelfde te beproeven en gaf hem ook zijn dochter ten huwelijk. Hun beiden bewees Orge-

  1. Duizend Romeinsche schreden maken een Romeinsche mijl uit, ongeveer 1/5 Duitsche mijl.