naar huis terug te keeren was afgesneden, te bereidwilliger alle gevaren te trotseeren. Ieder moest voor drie maanden meel van huis meenemen. De Rauriciërs. Tulingiërs en Latoviciërs, hun naburen, haalden zij over tot hetzelfde besluit, om hun steden en dorpen te verbranden en dan met hen uit te trekken. De Bojers, die eenmaal aan gene zijde van den Rijn hadden gewoond, dan naar Noricum (Stiermarken) waren gegaan en Noreja belegerd hadden, namen zij bij zich op en verbonden zich met hen.
6. Er waren in 't geheel maar twee wegen, waarlangs zij hun land konden verlaten; de eene, nauw en moeilijk, door het gebied der Sequanen tusschen het Juragebergte en den Rhodanus, waarop nauwelijks een wagen achter den anderen kon rijden, terwijl bovendien het hooge gebergte den weg beheerschte, zoodat een handvol volks dien gemakkelijk kon versperren; de andere door onze provincie veel gemakkelijker en onbelemmerder. Want de Rhodanus, welke de grens vormt tusschen de Helvetiërs en de kort geleden tot rust gebrachte Allobrogen, is op sommige plaatsen doorwaadbaar. Van Genava (Genève), de laatste grensstad der Allobrogen, het dichtst bij Helvetië, leidt een brug in het Helvetisch gebied. Zij geloofden, de Allobrogen, òf, omdat zij den Romeinen nog niet welgezind schenen, te zullen overreden, òf met geweld te kunnen dwingen, hun door hun gebied den vrijen doortocht te verleenen. Nadat alles voor het vertrek gereed was, bepaalde men den dag, waarop allen zich aan den oever van den Rhodanus zouden verzamelen. Die dag was de 28e Maart onder het consulaat van Lucius Piso en Aulus Gabinius.[1]
7. Op het bericht, dat de Helvetiërs door onze provincie hun weg wilden nemen, verhaastte Caesar zijn afreis van
- ↑ 58 v. Christus.