Deze pagina is proefgelezen
ZESDE BOEK.
Dit boek behelst Caesar's tweeden tocht naar Germanië (53 v. Chr.), hetgeen den auteur aanleiding geeft tot een hoogst belangrijke schildering en vergelijking der Galliërs en Germanen. De beschrijving van den oorlog tegen de Eburonen in Gallië vormt het slot.
1. Daar Caesar om vele redenen nog grootere onlusten in Gallië verwachtte, besloot hij door de legaten Marcus Silanus. Gajus Antistius Reginus en Titus Sextius troepen te laten werven. Te gelijk verzocht hij den proconsul Gnaeus Pompejus[1], daar deze zelf om staatsaangele genheden als militairbevelhebber in de nabijheid der stad was teruggebleven, de troepen uit Cisalpijnsch Gallië, die hij, Pompejus, als consul daar had gelicht, onder de vanen te roepen en naar Caesar op marsch te laten gaan. Naar Caesar's inzicht was het ook voor de toekomst van groot
- ↑ Schoon benoemd tot stadhouder van Spanje, met uitgebreide volmacht, liet Pompejus deze provincie door zijn legaten Afranius en Petrejus besturen en bleef zelf, tegen alle gebruik en wet, in de nabijheid van Rome, onder voorwendsel, dat het hem opgedragen buitengewone ambt van de zorg voor den toevoer van levensmiddelen zijn aanwezigheid vereischte.