Naar inhoud springen

Pagina:Caesar, Gallische oorlog (vert. Doesburg, 1894).pdf/181

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de plotselinge aankomst onzer ruiterij daarin verhinderd was, in het geloof, dat het hoofdleger haar op den voet volgde, is twijfelachtig. Maar zeker weet men, dat hij naar alle kanten boden zond, met het bevel, dat ieder voor zichzelf zou zorgen, zoo goed hij kon. Zij vluchtten alzoo deels naar het Ardennerwoud, deels naar de uitgebreide moerasstreken. De kustbewoners verscholen zich op de eilanden, die de vloed daar bestendig vormt. Velen verlieten hun vaderland en zochten met al hun have bij geheel vreemde volken bescherming. Catuvolcus, de koning van de andere helft der Eburonen, die in vereeniging met Ambiorix de plannen gesmeed had, kon wegens zijn hoogen ouderdom de vermoeienissen van den oorlog of van de vlucht niet uithouden; hij verwenschte en vervloekte daarom Ambiorix als den eigenlijken bewerker der beweging, en benam zich het leven door het sap van den taxusboom, die in Gallië en Germanië veelvuldig voorkomt.

32. De Segners en Condrusen, die tot de Germaansche stammen tusschen de Eburonen en Trevirers behooren, zonden gezanten aan Caesar, met de bede, hen niet voor vijanden te houden en niet te gelooven, dat alle Germanen aan deze zijde van den Rijn gelijke schuld hadden. Zij hadden volstrekt niet aan oorlog gedacht, zij hadden aan Ambiorix geen hulptroepen gezonden. Caesar onderzocht de zaak door de gevangenen te ondervragen en beval dan aan de Segners en Condrusen, om de Eburonen, die soms tot hen mochten vluchten, aan hem uit te leveren; dan zou hij hun gebied niet meer schenden. Daarop verdeelde hij zijn strijdkrachten in drie colonnen en bracht de groote bagage van alle legioenen naar Aduatuca. Dat is de naam van een burcht, ongeveer in het midden van het land der Eburonen, waar Titurius en Aurunculejus hun winter