ver weg zouden zijn. Spoedig echter zagen zij, welk een gering hoopje zij voor zich hadden en stormden toen van alle kanten op hen in.
40. De treinknechten liepen naar den naasten heuvel vooruit. Spoedig daar vandaan gejaagd, stortten zij zich te midden der vanen en manipels en brachten de reeds verschrikte soldaten nog meer in verwarring. Eenige wilden een wigvormige kolonne vormen, om zoo er zich door te slaan, wijl de legerplaats zoo in de nabijheid was; en, indien daarbij ook een deel werd ingesloten en afgemaakt, dan konden toch de overigen zich stellig redden. Anderen waren van oordeel, dat men zich op de hoogte moest opstellen en hetzelfde lot met elkander deelen. Dat keurden de oude soldaten, die, als gezegd, onder één vaandel mede waren uitgetrokken, niet goed. Na elkaar moed te hebben ingesproken, sloegen zij zich dan onder aanvoering van den Romeinschen ridder Gajus Trebonius midden door de vijanden heen en bereikten, zonder ook maar één man verloren te hebben, de legerplaats. De treinknechten en ruiters volgden hen op den voet, en met hen voortdringende werden zij door de dapperheid dezer soldaten gered. Maar zij, die op de hoogte stelling hadden genomen, gaven, bij hun nog volslagen gebrek aan krijgservaring, hun eerstgenomen besluit op, om zich op die hooger gelegen plaats te verdedigen, en konden evenmin de krachtige en snelle beweging, die voor de anderen, zooals zij gezien hadden, van zoo groot gevolg was geweest, navolgen; maar bij hun poging om de legerplaats te bereiken, geraakten zij op een ongunstig terrein. Hun centurio's, waarvan er sommige uit de lagere rangen van andere legioenen om hun dapperheid in hoogeren rang bij dit legioen waren overgeplaatst, streden met de grootste dapperheid, om hun vroeger verworven oorlogsroem niet te verliezen. Wel is waar