die 14 jaar lang onder geen dak waren gekomen[1], ondervinden!
37. Terzelfder tijd als Caesar dit antwoord ontving, kwamen gezanten der Haeduërs en Trevirers aan; de Haeduërs om zich te beklagen, dat de Haruden, die zich kort geleden naar Gallië hadden verplaatst, hun gebied verwoestten — zij konden niet eens door het stellen van gijzelaars van Ariovistus den vrede koopen — ; de Trevirers met het bericht, dat de honderd stammen der Sueven aan de oevers van den Rijn stonden en de rivier wilden oversteken; Nasua en Cimberius, twee broeders, waren hun aanvoerders. Door deze tijdingen ten zeerste verontrust, meende Caesar geen oogenblik te moeten verliezen, opdat niet, door de vereeniging der nieuwe schare van Sueven met het oude leger van Ariovistus, de tegenstand hem minder gemakkelijk zou worden. Derhalve regelde hij zoo spoedig mogelijk de verpleging en snelde met ijlmarschen Ariovistus te gemoet.
38. Na een marsch van drie dagen meldde men hem, dat Ariovistus met zijn gansche leger was opgebroken, om Vesontio, de hoofdstad der Sequaners, te bezetten en dat hij reeds drie dagmarschen over de grenzen van zijn land had afgelegd. Het bezetten dezer stad meende Caesar tot elken prijs te moeten verhoeden. Want alle mogelijke oorlogsbehoeften waren in die stad zeer gemakkelijk te verkrijgen, en door haar natuurlijke ligging was zij zoo beschermd, dat haar bezit een schoone gelegenheid bood den oorlog te rekken, dewijl de rivier Dubis (Doubs) bijna de gansche veste als in een kring omstroomt. En aan de zijde, waar de stroom haar niet bespoelt, neemt een hooge berg de
- ↑ In het jaar 72 was Ariovistus met de Sueven over den Rijn gekomen.