Naar inhoud springen

Pagina:Caesar, Gallische oorlog (vert. Doesburg, 1894).pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geleerd, te stade kwam. Hieruit kon men oordeelen, hoe heilzaam het is te volharden, want ten laatste heeft men dezelfde vijanden, die men zonder reden een tijdlang, toen zij geen wapens hadden, heeft gevreesd, trots hun wapens en hun overwinningen, geslagen. Kortom, dit was dezelfde vijand, met wien de Helvetiërs niet alleen in hun eigen land, maar ook in Germanië zelf dikwijls slaags zijn geweest en dien zij meestal hebben overwonnen, de Helvetiërs, die ons leger niet hebben kunnen weerstaan. Mocht ook de nederlaag en de vlucht der Galliërs sommigen verontrusten, bij nader onderzoek konden dezen bevinden, dat de Galliërs door den langen duur van den krijg vermoeid waren, en zoo heeft Ariovistus de Galliërs, na zich maanden lang in zijn legerplaats en tusschen de moerassen te hebben opgehouden, zonder zich bloot te geven, plotseling overvallen, toen zij reeds alle hoop op een slag hadden opgegeven en zich verspreid hadden, en hen meer door sluw overleg dan door dapperheid overwonnen. Dergelijke kunstgrepen mochten op hun plaats zijn tegenover onervaren wilden, maar dat onze legers zich ор die manier zouden laten vangen, kon Ariovistus zelf toch niet verwachten. Zij, die bij hun angst zich verscholen achter de slechts gehuichelde bezorgdheid wegens de verpleging en de nauwe bergpassen, handelden vermetel, daar zij òf aan het plichtgevoel des veldheers twijfelden, òf hem voorschriften wilden geven. Dat was zijn zaak: de Sequaners, de Leukers en de Lingonen hadden graan te leveren, en reeds was het koorn op de velden rijp; over den toestand der wegen zouden zijzelf binnenkort kunnen oordeelen. Wat het praatje betrof, dat de soldaten niet gehoorzamen en niet marcheeren zouden, dat was hem volkomen onverschillig; immers hij wist, dat een leger slechts de gehoorzaamheid opzei aan den veldheer, die het òf slecht en ongelukkig aanvoerde,