Naar inhoud springen

Pagina:Caesar, Gallische oorlog (vert. Doesburg, 1894).pdf/47

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

moest Gallië vrij blijven, daar de senaat het land, ook nadat het overwonnen was, de onafhankelijkheid gelaten had."

46. Terwijl dit in het onderhoud werd verhandeld, berichtte men Caesar, dat Ariovistus' ruiters dichter bij den heuvel kwamen, op de onzen toereden en met steenen en werpspiesen naar hen wierpen. Caesar brak het gesprek af en begaf zich tot de zijnen met het bevel, de vijandelijkheden niet te beantwoorden. Want ofschoon hij inzag, dat zijn uitverkoren legioen met de vijandelijke ruiterij zonder gevaar den strijd kon aanbinden, meende hij 't echter niet daartoe te moeten laten komen, opdat, wanneer de vijanden geslagen werden, men niet kon zeggen, dat zij arglistig gedurende een mondgesprek waren overvallen. Nadat het onder de soldaten algemeen bekend was, met welk een aanmatiging Ariovistus den Romeinen geheel Gallië had ontzegd, hoe zijn ruiters de onzen hadden aangegrepen, en hoe dit tot het afbreken van het onderhoud had geleid, namen de opgewektheid en de strijdlust van het leger aanmerkelijk toe.

47. Twee dagen later zond Ariovistus gezanten naar Caesar: hij wilde de met hem begonnen, maar niet ten einde gebrachte onderhandelingen weer opvatten; Caesar moest dan maar òf wederom een dag vaststellen voor het onderhoud, of, als hij dat niet wilde, van zijn vertrouwden iemand als gevolmachtigde zenden. Caesar zag geen reden voor een nieuw onderhoud, en dat te minder, omdat den vorigen dag de Germanen zich niet van vijandelijkheden tegen ons hadden laten terughouden. Een van zijn vertrouwden als gevolmachtigde tot hem te zenden en dezen wilden prijs te geven, hield hij voor zeer gevaarlijk. Het scheen hem daarom het doelmatigste, Gajus Valerius Procillus, den zoon van Gajus Valerius Caburus, een zeer degelijk