Naar inhoud springen

Pagina:Caesar, Gallische oorlog (vert. Doesburg, 1894).pdf/52

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verheugde Caesar niet minder, dan de overwinning zelve, dat hij een der aanzienlijkste mannen der Gallische provincie, zijn vertrouwde en gastvriend, uit de handen der vijanden gered en hem teruggegeven zag en het lot alzoo aan zijn groote vreugde en gejubel over de overwinning door het ongeluk van zijn vriend in geen opzicht afbreuk had gedaan. Procillus vertelde, dat men in zijn tegen, woordigheid driemaal het lot had geworpen, of hij terstond den vuurdood zou ondergaan, dan of hij voor later zou bewaard worden; dank het lot was hij ongedeerd gebleven. Op gelijke wijze werd Marcus Metius gevonden en naar Caesar teruggebracht.

54. Toen het bericht van dezen slag over den Rijn gekomen was, begonnen de Sueben, die reeds tot aan den oever der rivier waren voortgedrongen, den terugmarsch naar huis, en als de Ubiërs, die het dichtst bij den Rijn wonen, hun verwarring bemerkten, wierpen zij zich op hen en doodden hen in grooten getale. Zoo had Caesar in één zomer twee der gevaarlijkste oorlogen ten einde gebracht. Hij liet hierop zijn troepen, wat vroeger dan het de tijd des jaars vorderde, de winterkwartieren bij de Sequaners betrekken. Labienus gaf hij het opperbevel over de troepen in de winterkwartieren; hijzelf vertrok naar Cisalpijnsch Gallië, om de rechtsdagen te houden.