Naar inhoud springen

Pagina:Conventies van Den Haag 1907 (Staatsblad 1910 no 73).pdf/50

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De getuigen worden achtereenvolgens en afzonderlijk gehoord in tegenwoordigheid der agenten en raadslieden, en in eene volg­ orde door de Commissie te bepalen.

Artikel 26.

De ondervraging der getuigen wordt geleid door den Voorzitter.

De leden der Commissie kunnen niettemin iederen getuige de vragen stellen, die zij oirbaar achten om zijne verklaring te verduidelijken of aan te vullen, of om zich op de hoogte te stellen van alles wat den getuige betreft, voor zoover dit nood­ zakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen. De agenten en raadslieden der Partijen kunnen den getuige niet onderbreken in zijne verklaring, noch hem eenige rechtstreeksche ondervraging stellen, doch kunnen den Voorzitter verzoeken den getuige zoodanige aanvallende vragen te stellen als zij nuttig achten.


Artikel 27.

De getuige moet zijne verklaring afleggen, zonder dat het hem geoorloofd is eenig geschreven ontwerp voor te lezen. Hij kan intusschen door den Voorzitter worden gemachtigd zich van aanteekeningen of bescheiden te bedienen, indien de aard der mede te deelen feiten het gebruik daarvan noodig maakt.

Artikel 28.

Een proces-verbaal der verklaring van den getuige wordt tijdens de zitting opgemaakt en lezing wordt den getuige er van gegeven. De getuige kan daarin zoodanige wijzigingen en bijvoegingen maken, die hem goeddunken en die achter zijn verklaring worden vermeld.

Na voorlezing aan den getuige van het geheel zijner verklaring, wordt getuige verzocht te teekenen.

Artikel 29.

De agenten zijn bevoegd in den loop of het einde der enquête schriftelijk bij de Commissie en bij de andere Partij zoodanige vertoogen, verzoeken en samenvattingen van feiten in te dienen, als zij nuttig oordeelen voor het ontdekken der waarheid.


Artikel 30.

De beraadslagingen der Commissie hebben plaats met gesloten deuren en blijven geheim.