Naar inhoud springen

Pagina:Conventies van Den Haag 1907 (Staatsblad 1910 no 73).pdf/60

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Artikel 66.

De debatten worden door den Voorzitter geleid. Zij zijn niet openbaar dan krachtens eene beslissing van de Rechtbank, met toestemming van de Partijen genomen.

Zij worden nedergelegd in processen-verbaal, opgesteld door Secretarissen, die de Voorzitter benoemt. Deze processen-verbaal worden onderteekend door den Voorzitter en door een der Secretarissen; zij alleen hebben authentiek karakter.

Artikel 67.

Na sluiting der instructie heeft de Rechtbank de bevoegdheid van het debat uit te sluiten alle nieuwe akten of bescheiden, die eene der Partijen haar zou willen voorleggen zonder toestemming der Tegenpartij.

Artikel 68.

De Rechtbank blijft vrij acht te slaan op de nieuwe akten of bescheiden, waarop de agenten of raadslieden der Partijen Hare aandacht mochten vestigen.

In dat geval heeft de Rechtbank de bevoegdheid de overlegging dier akten en bescheiden te vorderen, behoudens de verplichting daarvan aan de Tegenpartij kennis te geven.

Artikel 69.

De Rechtbank kan bovendien van de agenten der Partijen overlegging van alle akten vorderen, en alle noodige ophelderingen vragen. In geval van weigering neemt de Rechtbank daarvan akte.

Artikel 70.

De agenten en raadslieden van de Partijen zijn bevoegd mondeling aan de Rechtbank alle middelen voor te dragen, die zij nuttig oordeelen tot verdediging hunner zaak.

Artikel 71.

Zij hebben het recht excepties en incidenten op te werpen. De beslissingen van de Rechtbank op die punten zijn onherroepelijk en kunnen tot geene verdere geschilvoering aanleiding geven.

Artikel 72.

De Leden van de Rechtbank hebben de bevoegdheid aan de agenten en raadslieden van de Partijen vragen te stellen en hun over twijfelachtige punten ophelderingen te vragen.