Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/567

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
en zegenpralen in den hemel en op de aard.
Voorts, eer der eeuwen loop dien heilstond heeft gebaard,
aarschuddingen van uit den afgrond, — bliksemslagen
en ijssteenklompen, — pest en oorlog, — felle plagen
als van ’t aloud Egypte op ’t later Babylon, —
verduistring van het licht der sterren en der zon, —
by hemelstemgeluid de zegelen gebroken,
fiolen uitgestort, bazuinen opgestoken, —
rook, sulferdamp en vuur, in bloed verkeerde zeên. —
verschrikking, angsten en niet uit te spreken weên,
van Logen en Geweld Godslasterende akkoorden!
Dat alles opgelost, by ’t ruischen van Gods woorden
en ’t zuchtend wachten van geheel het schepslendom,
in één, een éénig woord van uitkomst: „Kom, ja kom!”

Sjeb Limini! Gy zijt verheerlijkt in het midden
van al Uw vijanden, die veinzend U aanbidden!
Ja, tegen U vereend, bracht Jood en Heiden t’ zaam,
U smaad en haat en dood! Straks de Uwen, om Uw naam,
vertredend, nam de Stad op ’t Capitool gezeten
de plaats dier andere in, vervolgster der Propheten.
De Cesars folterden met scherp verfijnd vermaak,
wie uitkwam voor Uw woord, wie vast stond voor Uw zaak.
Heel Rome’s volk riep uit: „De Christnen voor de leeuwen!”
en zy, in Uwe kracht, zy zegenden. — Drie eeuwen!
daar wierp zich Rome, moê geworsteld, voor het kruis,
en Christnen noemden zich haar Keizer en zijn huis;
was ’t Staatkunst, (Gy, o Heer! Gy weet het!) en geen waarheid?
hoe ’t zij, daar bogen zich met glansrijke openbaarheid
des werelds Machten voor des werelds Ergernis,
des Nazareners naam! De Capitoolgod is
gevlucht met heel d’Olymp van zijn bespotte altaren!
de leer van ’t kruis dringt door by West- en Oostbarbaren
en ook aldaar weldra plaatst zwaard en koningskroon
zich onder ’t needrig kruis. Vorstinnen, van haar troon,
o Jesus! voedsteren de Kerk, naar U geheeten.
De wereld-zelve tracht Uw smaadheid te vergeten
en gaat u achterna, wien ze eenmaal heeft geslacht!
Straks keert ze, in weêrwraak van de hulde die ze bracht,
tot gruwelen te rug, nog naauwlijs afgezworen;