Pagina:De Katholieke Illustratie vol 051 no 018.pdf/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
246
246
KATHOLIEKE ILLUSTRATIE


LIEROP

door P. N. BROUNS.

Wie een lofredenaar is op den ouden tijd en niet dweept met het jachten en zenuwachtig gewiel van het moderne leven; wie zelfs de meest vernuftige vindingen van het menschelijk denken niet kan toejuichen — zoomin de doode machines, die de schoone taak van levende werkkrachten op gebied van landbouw en nijverheid — ja zelfs van kunst — hebben overgenomen, als de machines, die thans op de slagvelden van Europa in dienst van den dood de volkeren decimeeren, en sneller en zekerder werk doen dan de stormrammen en kromzwaarden, de werpspiezen en pijlen en bogen, die door de gespierde armen onzer ridderlijke voorouders werden gehanteerd; wie rustiger en vriendelijker zijn leven wil zien vervlieten en den opgaanden dageraad en den vogel, die zijn morgenlied zingt in het frissche gebladert, begroet als de lieftallige boden, die hem licht en leven en opgewektheid brengen om de vaardige hand te reppen voor de vreedzame en kalme dagtaak op den voorvaderlijken akker.... hij zal voorzeker ten volle de wijsbegeerte onderschrijven van dat boerinneke van Lierop, dat, toen de gemoedelijke dorpspastoor, wiens hart klopt voor den vooruitgang ook voor den landbouwenden stand, haar een blijde boodschap meende te brengen in de mededeeling, dat het niet lang meer duren zou of het voorvaderlijk dorpje Lierop, dat als een vruchtbare maar vergeten oase verdoken ligt achter de desolate Noord-Brabantsche heidevlakten, door een breeden, verharden kunstweg met naburige groote plaatsen zou worden verbonden, bedenkelijk het hoofd schudde en deze wijsgeerige woorden sprak: „Och mijnheer pastoor, laat onze wegen zooals ze zijn; want door schoone, gemakkelijke en harde kunstwegen zal men naar ons dorpke allerlei schuim en landloopersgespuis en onguur volkje den toegang bereiden.”

Maar niet ieder is een lofredenaar op den ouden tijd, zelfs niet in Lierop, dat daar vreedzaam en als het ware afgesneden van de buitenwereld aan den haast vergeten, maar kerngezonden zelfkant van de Peel ligt.

Horatius zou er nog wel zijn: „Beatus ille, qui procul negotiis” kunnen zingen en Poot kunnen neuriën van

Hoe genoeglijk rolt het leven
Des gerusten landmans heen,

maar de moderne mensch, de mensch, die met het prozaïsche lied van ontwikkeling en vooruitgang in het hart ontwaakt en slapen gaat, hoeft geen oor meer voor die landelijke poëzie van lang vervlogen tijd. De fluitsignalen van het snelverkeer, dat voortjoeg langs ijzeren wegen en eertijds vreedzame landouwen thans met zijn walmenden adem bezwangert, heeft de serene en subtiele feeën der poëzie, die daar slechts leefden van licht en nectar, uit haar droomwoningen verjaagd en op de liefelijke en rustige plekjes, waar zij zich te vermeien plachten als vlinders op een


TE LIEROP:
het inwendige der zoo bijzonder fraai gepolychromeerde kerk.


TE LIEROP:
de imposante parochiekerk, met een gedeelte der R.-K. Landbouwschool.

bloemenveld, stampende en zuchtende machines gezet als weerwolven van den nieuwen tijd.

Maar wij moeten tot onze spijt het wijsgeerig boerinneke toch haar schoone illusie ontnemen als wij haar met een enkel woord vertellen gaan, dat hoevèr zij haar dorpje ook buiten het bereik waant van gespuis en onguur volkje, toch de geschiedenis leert, dat ook langs de ongebaande wegen daarheen zich niet altijd menschen hebben bewogen met vriendelijke bedoelingen in hun hart en een vredigen groet op de lippen.

Niet altijd heeft Lierop in den nacht van ’t verleden op rozen geslapen.

Daar zijn tijden geweest, dat ook de nijvere en vredelievende landlieden van dat dorpke met de handen onder het tobbend hoofd hebben gezeten en des nachts de weldadige rust niet konden vinden op het kussen van hun eenvoudige legerstede, ja, tijden, dat er zelfs in hun vroom geloofsleven werd getast door vreemde heiligschennende hand.

Och neen, het onheil heeft geen gebaande wegen noodig om zijn doel te treffen....


Lierop was in grijze tijden een heerlijkheid.

De naam van het eerste adellijk geslacht, dat uit onze kronieken uit de 13e eeuw tot ons komt, was die van De Roovere. Op den klank een minder aantrekkelijke naam weliswaar, doch laat ons van de dooden slechts goed denken en aannemen, dat de adellijken van het geslacht De Roovere edellieden zijn geweest met hooge ridderdeugden en onbesmet blazoen.

De naam Lierop, oorspronkelijk waarschijnlijk Leyedorp geschreven, wijst duidelijk op zijn oorsprong als een dorp aan de leye of waterleiding vanwege zijn ligging aan den linkeroever der Aa. Het dorp bevat behalve de kom een aantal gehuchten, die nog al verspreid liggen. Een opgaaf van het getneente-archief van 1871 noemde er vijftien.

De bewoners — gewoonlijk hebben landbouwers hun eigenaardige beeldspraak — vergeleken het dorp met een spekkoek. Het beste, het smakelijkste gedeelte van een spekkoek bevindt zich rondom. Zoo woonden vroeger de best gezeten boeren niet in maar op de verafgelegen gehuchten rondom het dorp.

Een der afstammelingen van ’t geslacht De Roovere, Hendrik van Stakenborgh, schonk zijn heerlijk goed aan den hertog van Brabant en nam het habijt der Norbertijnen aan. Na verschillende lotgevallen werd de verpanding van Lierop in 1606 weer ingelost.

Het slotje van Lierop, omgeven met grachten, werd in 1741 van landswege verkocht en viel onder de mokerslagen van den slooper.

Men weet van de verschrikkingen, die Maarten van Rossum in de zestiende eeuw in deze gewesten verspreidde; de geschiedschrijvers verhalen ons menig staaltje van de gruwelen, waardoor zijn horden zich kenmerkten. Ook Lierop kreeg er zijn deel van en werd in 1543 gebrandschat voor een som van achttienhonderd gulden. Geen kleinigheid voor dien tijd!

Ook in de schaduw der voormalige kerk heeft zich een heele strijd afgespeeld. De laatste pastoor uit de abdij van Postel stierf in 1838.