Naar inhoud springen

Pagina:De Sonnetten van Shakespeare (vert. Jules Grandgagnage, ca. 2021).pdf/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Sonnetten van Shakespeare

vertaald door Jules Grandgagnage (2009-)
- Gepubliceerd onder de Creative Commons licentie CC BY-SA 3.0 :
Overname van de teksten is toegelaten, onder voorwaarde van naamsvermelding van de vertaler:
Jules Grandgagnage


Sonnet 1

Een mooie mens moet ons zijn kinderen geven,
Zijn gratie mag niet als een roos vergaan,
Het is het kind dat hem doet verder leven
Als hij allang van ons is heengegaan.
Maar jij, gevangen door je eigen beeld,
Jij voedt je vlam met eigen vlees en wezen
Tot niets ons rest, niets dat je hebt gedeeld.
Je zoete zelf hoeft slechts zichzelf te vrezen.
Je siert de aarde als een frisse blom,
De bode van een kakelbonte lente,
Je eigen knop blijft echter dicht en stom
Jij lieve dwaas, bewaart het als een krent.
Verteer jezelf en wat de wereld toebehoort
niet in het graf, het ware kindermoord.


Sonnet 2

Na veertig winters, je gezicht doorploegd
Van tijd en weer waar is je schoonheid nu?
Versleten als een kleed dat je eens droeg!
Verdwenen met je praal, jij parvenu!
Waar ligt je ware schoonheid dan verborgen,
Als iemand er om vraagt dan weet je 't niet.
Of wijs je dan op je verzonken ogen,
Waar schaamt' en spijt verteert wat niemand ziet?
Een zonde is het dat je zo verspilt
Wat voor je toekomst zoveel had betekend.
Als je kon zeggen:dit kind heb ik gewild,
Het gaf een zin en richting aan mijn leven:
Zo vindt je bloed een warme levensstroom,
Waar anders koude wacht als stervensloon.


Sonnet 3

Wat zegt de spiegel waar je nu in kijkt?
Dat je gelaat nu gauw een ander maakt,
Voordat je eens geroemde schoonheid wijkt.
Een dief ben je als je hierin verzaakt.
Want waar is zij wier ongebruikte schoot
Het planten van jouw schone zaad versmaadt?
En wie is die narcist die in de dood
Ons in zijn zelfzucht geen kind nalaat?