Verzwakt zijn licht, het deert mijn liefde niet,
Want zelfs de zon bevlekt soms in zijn zenit.
Sonnet 34
Waarom toch zei je: "'Het wordt een mooie dag"
en liet me zonder jas naar buiten gaan
hoewel een zware wolk te wachten lag,
wiens vuile nevel jouw glorie liet vergaan?
'‘t Volstaat niet dat je door de wolken breekt
om mijn door storm doorweekt gelaat te drogen;
Geen mens roemt balsem die slechts wonden heelt
en niet de schande, die zij blijft gedogen.
Mijn leed wordt door jouw wroeging niet verlicht,
en dit vertoon maakt mijn verlies niet goed,
Al ben jij, dader, voor berouw gezwicht,
het kruis blijft zwaar dat ik nu dragen moet.
Maar ach, je tranen zijn als liefdesparels
zo rijk dat ze betalen voor jouw slechte daden.
Sonnet 35
Treur niet om wat je me hebt aangedaan.
want rozen hebben doorns, fonteinen slijk,
eclips en wolk duisteren zon en maan,
en bloesemknop wordt door de worm ontwijd.
Ik faal als ieder mens en 't zal me spijten
nu ik rechtvaardiging zoek voor wat jij deed:
‘k bederf mezelf door zo voor jou te pleiten
omdat mijn pleit jouw zonde overtreedt.
De fout van jouw wulpse lusten bestrijd ik met rede,
Jouw hoogste dager is jouw advocaat
die zich in zijn pleidooi ook schuldig weet.
Verscheurd ben ik in strijd tussen liefde en haat,
omdat jij, zoete dief, mij medeplichtig maakt
aan wat jij mij ontroofde door je daad.
Sonnet 36
Ik erken dat onze wegen moeten scheiden,
Ook al bindt de liefde ons tot één,
Dus is de smet waaronder ik moet lijden
Zonder jouw hulp te dragen voor mij alleen.
Hoewel ons beider liefdes ons verenen,
Heeft het venijn van het leven dit verbrod,
En ook al kan het liefdes kracht niet breken,
Toch steelt het zoete uren van genot.
Misschien is het beter dat ik je naam niet noem,
Opdat wat op mij weegt jou niet ontwijdt,
Dat jij me in het openbaar niet roemt,
Zodat je eer nog ongeschonden blijft.
Of nee, zodanig is mijn liefdes aard
Dat, wat jou eert ook door mij wordt vergaard.