Neem al mijn liefdes, vriend, de hele hoop
Wat heb je dan dat je voordien niet had?
Geen ware liefde is 't, al noem je het zo;
Je had mijn liefde, maar wou meer van dat.
Je liefde voor mij dreef je naar mijn geliefde
Mijn liefde gebruikte je, jou treft geen schuld,
Doch schuldig ben je omdat je jezelf bedriegt;
En je geweten verdooft met grillige lust.
Je diefstal is je vergeven, jij tedere dief,
Al nam je het weinige dat ik nog bezat,
Nochtans is het een grotere pijn om liefdes
Leed te dragen dan diepste haat vermag.
Wellustige schoonheid, drager van al het kwaad
Kwel me met je wreedheid, maar blijf mijn maat.
Sonnet 41
Die kleine zonden die jij weleens begaat
Wanneer je hart mij soms vergeten moet,
Wijt ik aan schoonheid en je jonge jaren,
Want de verleiding volgt je op de voet.
Je bent zo zacht dat je niet anders kan
Dan zwichten als je schoonheid wordt belaagd
Want, als een vrouw je het hof maakt, welke man
Zou nors weerstaan wanneer hij haar behaagt?
Maar toch, wee mij! Dat jij mijn plaats bezet?
Tem die schoonheid voor je jeugd zich wreekt,
Of wil je dat hun dwaasheid je zo ver besmet
Tot je je eed van trouw tweemaal verbreekt:
Voor haar die door je schoonheid werd verleid,
Voor mij, omdat je schoonheid valsheid blijkt.
Sonnet 42
Dat jij haar hebt, is niet geheel mijn smart,
Al had ik haar, zo dient gezegd, echt lief,
Dat zij jou heeft, dat breekt pas echt mijn hart,
Verlies van liefde dat me dieper grieft.
Zondige minnaars, zie hier 't excuus voor ontrouw:
Jij houdt van haar omdat ik dat ook wil,
En voor mijn goed bedroog zij mij met jou,
Mijn vriend? Die liet ze erin om mijn bestwil!
Verlies ik jou, dan is dit winst voor haar,
Ben ik haar kwijt, dan oogst hij mijn verlies.
Verlies ik ze beide, dan vinden ze elkaar,
Kortom: het best word ik aan 't kruis gespietst.
Maar 't valt nog mee: mijn vriend en ik zijn één,
Dus, wat geluk! Zij houdt van mij alleen!
Sonnet 43
Ik zie jou het scherpst met gesloten ogen;
Terwijl bij heldere dag zij achteloos kijken,