Voor ogen die nog niet geboren zijn
En lijdzaam wachten op de Oordeelsdag.
Zo leef je tot je zelf weer herrijst
In mijn gedicht, en dwaalt in minnaarsogen.
Sonnet 56
Vernieuw, mijn zoete Liefde toch uw kracht,
Zodat zij als weleer aan scherpte wint
Meer nog dan lust door voeding wordt verzacht
Wordt liefde sterker voor wie haar bemint:
Zelfs als je ogen vol verzadigd lijken
En d' ergste liefdeshonger is gestild,
Mag geest van liefde niet voor dofheid wijken;
Zo zoek haar morgen weer voor ze verkilt.
De eenzaamheid die als een oceaan
Geliefden scheidt kan niet voor eeuwig duren,
Die droeve tussentijd is slechts een waan
Want hoop doet daag'lijks in de verte turen;
Of laat dit onze droeve winter zijn
Die zomerlust verjaagt met zonneschijn.
Sonnet 57
Wat bezigheden heb ik als jouw knecht
Dan me te richten naar jouw tijd en smaak;
Mijn tijd en dienst staan stil tot jij me zegt
Hoe ik die voor jouw profijt best nuttig maak.
Het trage slepen der uren treft geen verwijt,
Hoe bitter ook het wachten op me weegt;
Noch blijf ik wrokken om jouw wrede afscheid
Toen je mij als knecht hebt afgescheept.
Jaloersheid sta ik niet toe om me krenken,
Om wie en met welk doel je bent weggegaan;
'k Wil gelaten en droef als een slaaf aan niets denken,
Behalve aan wie jij geluk bracht in hun bestaan.
Zo dwaas is trouwe liefde dat, wat je ook doet,
Ze jou vergeeft omdat ze geen kwaad vermoedt.
Sonnet 58
God behoede het, die mij aan jou verknecht,
Dat ik je vrije tijd en je plezieren
Zou controleren als jaloerse gek;
Het past een slaaf slechts om zijn heer te dienen.
Laat me maar lijden in mijn eenzaamheid,
De kerker die ik op jouw last bewoon,
Verdraag ik als prijs voor jouw precieuze vrijheid,
Gelaten, zonder schelden of klaaglijk vertoon.
Ga waar je wil, het is je vorstelijk recht,
Je hebt een vrijbrief voor je vrije tijd,
Zo krachtig, dat geen misdaad je wordt ontzegd
Omdat je zelf gratie verleent voor elk feit.