Als koper, noch steen noch aarde noch wijde oceaan
De trieste macht van dood kunnen weerstaan,
Hoe kan dan schoonheid dit geweld trotseren,
Wier kracht niet sterker is dan een bloem?
Hoe kan de zoete zomerbries het winnen
Van het vernietigend beleg der dagen,
Als zelfs onwrikbare rotsen dit niet kunnen,
En poorten van staal uiteindelijk begeven?
O, schrikkelijk denkbeeld! Waar toch kan
Tijds mooist juweel zich voor diens kist verbergen?
Welke sterke hand weerhoudt die snelle voet ?
Of wie stopt die verspilling van het schoon?
Ach, niemand, tenzij mijn zwarte inkt jouw stralend
Beeld voor eeuwig met de wereld deelt.<?poem>
Sonnet 66
<poem>
Hondsmoe ben ik, en sterven is mijn wens
Van eerzamen als bedelaar t' aanschouwen,
En onbenullen met een rijke pens,
En door het valse lot geschaad vertrouwen,
En eerbetoon aan dwaze baantjesjagers
En onbesmette deugd tot hoer verlaagd,
En zuivere perfectie afgekraakt,
En kracht door zwakkeren ten val gebracht.
En kunst door blind bestuur monddood gemaakt,
En dwaasheid in een doktersjas verkleed,
En simpele waarheid om zijn aard versmaad,
En goedheid die moet buigen voor de zweep.
Het liefste ging 'k moegestreden heen,
Maar jij, mijn liefde, laat ik niet alleen.
Sonnet 67
Waarom leeft hij temidden van het kwaad
En geeft het kracht met zijn aanwezigheid?
De zonde hoopt te stelen van zijn waarde
En sier te maken met zijn edelheid.
Waarom schildert vals poeder wangenrood,
En bootst het leven na met dode gloed?
Is schoonheid dan op zoek naar valse roos
Die slechts een schaduw is van het ware bloed?
Wat leeft hij na bankroet van de natuur,
Te arm aan bloed om aders te doen leven?
Hij is voor haar het bewijs van haar bestuur
Dat hem als toonbeeld schiep om na te streven.
In hem toont zij een allerlaatste keer
In kwade tijden haar rijkdom van weleer.
Sonnet 68
Zo toont zijn aanschijn de kaart van eerdere dagen,
Toen schoonheid in leven en dood was als de rozen,