Naar inhoud springen

Pagina:De Sonnetten van Shakespeare (vert. Jules Grandgagnage, ca. 2021).pdf/32

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Zo zal ik leven, in je trouw geloven,
Veinzend als een teveel bedrogen gemaal
Dat liefde nog steeds in jouw gelaat zou wonen,
Maar 't hart op drift, ben jij niet meer loyaal.
Doordat ik uit je ogen geen haat vermoed,
Ben ik niet in staat verandering te lezen.
In veler blik nochtans is het gemoed
In frons en rimpel op hun huid geschreven.
Bij hemels decreet werd bij jouw geboorte
Bepaald dat liefde nooit je gezicht verlaat,
Wat ook je hart of denken ooit verstoort,
Uit je blik blijkt niets dat dit verraadt.
Als uit Eva's appel is jouw glans verwekt:
Een zoet vertoon dat het valse hart bedekt.


Sonnet 94

Wie macht heeft om te kwetsen en het niet doet,
Niet uitvoert wat op hem geschreven staat;
Wie, anderen sturend, zelf niet verroert,
Als steen zo koud is en bekoring weerstaat;
Die erft met recht de gratie van de hemel,
Springt zuinig om met wat natuur wil bieden,
Als heer en meester over eigen wezen,
Waar anderen zijn edelheid slechts dienen.
Hoewel de zomerbloem de zomer zoet,
Is zij alleen op eigen leven uit,
En eens die bloem een gore smet ontmoet,
Is zij nog minder waard dan 't laagste kruid.
Wat zoet is wordt door slechte daad vergald,
Een lelie, rottend, stinkt het ergst van al.


Sonnet 95

Hoe zoet en lieflijk maak jij toch de schande;
De worm die de roos haar schoonheid schaadt
Gelijkt hoe jij je goede naam verpandt!
O, welk zoet vertoon verhult jouw kwaad!
Wie melding maakt wat jij in het leven doet,
Met gore woorden jouw gedrag verslaat,
Lijkt het te prijzen, ofschoon hij het laken moet,
Alsof jouw naam te noemen zegening draagt.
O, heerlijke woonst, waar elke zonde intrekt
Die jou verkiest als eersterangs verblijf,
Waar elke smet met schoonheid wordt bedekt
En alles blinkt voor wie niet verder kijkt.
Dit voorrecht, liefste, neem het goed in acht,
Want misbruik maakt het hardste lemmer zacht.


Sonnet 96