Naar inhoud springen

Pagina:De Sonnetten van Shakespeare (vert. Jules Grandgagnage, ca. 2021).pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Je fout is jeugd, zegt d' een, de ander: wulpsheid;
En nog een zegt: je jeugd en het minnespel;
Zij het deugd of fout, de liefde voor jou blijft,
Bij jou wordt elke fout als deugd geteld.
Zoals een valse ring aan waarde wint
Wanneer hij blinkt aan koninginnehand,
Zo worden ook je fouten die ik vind
Veranderd, en aan het schone en het ware verwant.
Mocht een wolf zich in een schaapsvacht kleden,
Hoeveel lammeren zou hij dan niet bekoren?
Hoevelen meer zou jij niet charmeren
Wanneer jij al je charme en kracht zou tonen?
Of nee, dat ik je liefheb op deze wijze
Maakt ook je goede naam geheel de mijne.


Sonnet 97

De tijd die ik ver van jou heb doorgebracht
Leek als een winter na ons vrolijk jaar!
Wat koude leed ik elke sombere nacht!
Decemberkaalheid nam ik overal waar!
Toch was het zomer toen wij gescheiden leefden
En daarna herfst met rijk gezwollen oogst,
Die zwanger was door lentes losse zeden,
Gelijk een weeuw met ongeboren kroost.
Als dwaze hoop hing daar die overdaad
Aan arme wezen en vaderloze vruchten,
Want zomer komt niet als je me verlaat;
Zelfs vogels zwijgen in hun droeve vluchten.
Of, als ze zingen, is het een droevig lied
Dat het blad uit wintervrees van kleur verschiet.


Sonnet 98

Ik was van jou afwezig in de lente,
Toen bont getooide april in al zijn pracht
De geest der jeugd in alle dingen prentte,
Dat zelfs sombere Saturnus lachte.
Noch 't lied der vogels, noch het zoet bouquet
Van vele bloemen dat mij eertijds verrukte,
Bracht mij tot dichten van een zomers vers
Of alles wat de aarde bood te plukken.
Ik heb de witte lelie niet geloofd,
Noch van de roos haar vermiljoen geëerd,
Daar al hun zoete fraaiheid mij bedroog
Met tweedehands schoon, dat jou slechts imiteert
Zo bleef het winter, stil en bar voor mij,
Slechts schaduwspel, als schimmen waren zij.


Sonnet 99