Mijn liefde is sterker dan ze lijkt te zijn;
Zij mindert niet, maar geeft niet om vertoon;
Liefde wordt handel die zich verkoopt, verrijkt
Door wat haar tong publiekelijk verwoordt.
Toen onze liefde lente was en jong,
Bejubelde ik haar met kracht om te behagen;
Nadat de nachtegaal in 't voorjaar zong,
Verstom ook ik bij groei van rijper dagen.
Niet dat de zomer minder vreugde brengt
Dan toen zijn treurig lied de nacht bekoorde,
Maar 't zoet gezang wordt driftig overstemd;
Op elke tak valt nu muziek te horen.
Daarom, mijn lief, verstom ik soms mijn lied,
Want jou ermee vervelen wil ik niet.
Sonnet 103
Helaas! Mijn povere muze heeft gefaald
Om jou te tonen zoals je werkelijk bent:
Haar naakte onderwerp is veel meer waard
Dan de lof die hem mijn zangkunst brengt.
Maar laak mij niet omdat mijn veder zwijgt;
Kijk in je spiegel hoe je perfect gelaat
Met groot gemak mijn vinding overstijgt,
Die, meer dan jou te prijzen, mezelf schaadt.
Zou het geen zonde zijn ernaar te streven
Iets te verfraaien dat dit niet eens vereist,
Al is het slechts mijn doel jouw pracht te delen
In een gedicht dat al jouw deugden prijst.
En meer, veel meer dan mijn gerijm hier biedt,
Ontdek je zelf, als je in de spiegel ziet.
Sonnet 104
Mijn schone vriend, voor mij ben jij nooit oud
Want zoals ik je voor het eerst aanschouwde
Zo mooi ben je nog steeds. Drie koude winters
Schudden drie zomers' fierheid uit het bos,
Drie mooie lentes werden gele herfsten;
Ik was getuige van de loop van de seizoenen,
Hoe hete juni's aprilse geuren schroeiden,
Jij bent nog fris net als die eerste keer.
Maar ach! Toch steelt de schoonheid van zijn vorm
Zoals de wijzer van de tijd steelt, ongemerkt;
Zo ook vergaat je kleur die slechts lijkt stil te staan
Doordat de tijd mijn oog misleidt.
Heb vrees en luister, ongeboren kroost:
Eer gij er waart, was schoonheids zomer dood.
Sonnet 105