Mijn zenuwen zijn niet uit staal gesmeed.
Ben jij even gekrenkt door mijn misleiding,
Dan weet je welke hel ik toen verdroeg;
Zelf tiran, nam ik niet eens in overweging,
Hoe diep de wonde was die jij ooit sloeg.
O, had ik maar in beider smartensnacht
Beseft hoe echte pijnen het hart verteren,
Dan zou ik niet zo lang hebben gewacht
Om onze wonden met balsem te genezen.
Thans koop ik mij met jouw dwaling vrij
En jij vergoedt jouw zonde met die van mij.
Sonnet 121
Het is beter slecht te zijn dan slecht vermaard,
Als je niet bent wat anderen je noemen,
En rechtmatig plezier onschuldig kwijtraakt,
Veracht door anderen die je verdoemen.
Hoe kan de blik van overspeligen
Mijn dartel bloed verzieken met een vonnis,
Gevormd uit hun eigen zwakke vlees,
En hypocriet het kwaad zien waar het niet is?
Nee, ik ben wie ik ben; en elke schicht
Op mij gericht loochent hun eigen daden.
Misschien ben ik vol deugd en zij verplicht
Vanuit hun gore aard om mij te smaden.
Tenzij wij dit devies willen belijden:
De mens is slecht, maar kan door slechtheid leiden.
Sonnet 122
Je gift, je schrift, zit nu in mij verweven,
Beter bewaard tegen vergetelheid;
Zo blijft het boven iedere rang verheven,
Ongeschonden tot in de eeuwigheid:
Of tenminste tot mijn hart en ziel
Naar eigen kracht en aard blijven bestaan,
Tot ieder uiteindelijk zijn deel van jou verliest;
Tot dan zal jouw heugenis niet vergaan.
Dat schriftje van jou kan slechts zo veel bewaren
Alsof men herinnering in een stok zou snijden;
Daarom was het dat ik het wilde wagen
Om wat jij bent in eigen geest te schrijven.
Als ik daarnaast een schrift om jou begon,
Dan leek het alsof ik jou vergeten kon.
Sonnet 123
Snoef niet, Tijd, dat ik veranderen moet;
Jouw piramides en hedendaagse torens
Zijn niet zo vreemd of nieuw voor mijn gemoed;
Slechts opgesmukte praal die is vervlogen.
Zo kort is 't leven, dat je ons kan boeien