Naar inhoud springen

Pagina:De Sonnetten van Shakespeare (vert. Jules Grandgagnage, ca. 2021).pdf/48

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Sonnet 142

Liefde is mijn zonde, jouw lieve deugd is haat,
Haat voor mijn hart, omdat het zondig minde;
Maar vergelijk mijn zonde met jouw staat,
En zeg me dan of zij jouw straf verdiende.
Zo ik het verdien, dan toch niet uit jouw mond,
Die valselijk 't rood der lippen heeft beschaamd,
Zo vaak als ik me aan andere liefdes bond,
Heb jij bij vreemden liefdeswinst behaald!
Is het rechtvaardig dat jij hen allen verleidt,
Erken mijn recht dan dat ik hetzelfde doe,
Want voor jouw blik ben ik tot alles bereid;
Laat dus erbarmen tot jouw hart toe.
Naar eigen voorbeeld dien jij te worden berecht,
Wanneer je zoekt naar wat je mij steeds ontzegt!


Sonnet 143

Zie hoe die nijvere huisvrouw in allerijl
Haar kind neerzet en achter een hoen aanraast
Die uit zijn hok is losgebroken, terwijl
Zij niet eens let op het kind dat nu, verdwaasd
Omdat zij het achterliet, luid krijsend tiert
En hoopt haar in te halen; maar zij blijft blind
De vogel volgen die steeds verder vliedt
En ziet niet om naar het jammerende kind.
Zo jaag ook jij op elke kwieke heer,
Terwijl ik, je smachtend kind, ver achter hink,
Maar eens je buit gevangen, keer dan weer
En speel de moederrol, kus mij, je kind.
Zo bid ik voor het vangen van je Wil,
En dat je me dan troost tot ik verstil.


Sonnet 144

Twee liefdes heb ik: vertroosting en smart,
Twee geesten waarmee ik mijn leven leid:
De goede engel, een man met deugdzaam hart,
De slechte geest een vrouw die donker dreigt;
Om me nog sneller in haar hel te krijgen,
Lokt zij mijn engel weg met veel vertoon.
En wil met wulpsheid hem tot 't kwade neigen;
Verleidt haar zwarte trots zijn pure schoon?
En of mijn engel reeds de duivel dient,
Dat weet ik niet, al neem ik het wel aan;
Maar beiden weg van mij, en elkaars vriend,
Doen ze, denk ik, elkaar de duivel aan.
Met die onzekerheid vind ik in wachten baat
Tot ooit mijn slechte geest de goede geest ontslaat.