Deze pagina is proefgelezen
Eens lag de kleine liefdesgod te slapen,
De fakkel van de liefde naast zijn zij;
Een groep van nimfen, gezworen kuise maagden,
Kwam de schone jongeling voorbij.
De schoonste maagd greep toen de vurige toorts,
Die zoveel harten had verwarmd; Slapend
Werd de heer der lust en liefdeskoorts
Door een onschuldige maagdenhand ontwapend.
Zij lei de fakkel in een bron te koelen,
Die sinds die dag in eeuwige warmte gloeit,
Tot heil van mannen die genezing zoeken;
Maar door mijn meesteres als slaaf geboeid,
Vond ik geen kuur, waarmee ik bewezen acht
Dat liefde gloeit waar water niets vermag.
© 2019 - 2025 vertaaldegedichten</noiclude>