Pagina:De Tijd vol 091 no 28687 Avondblad.pdf/5

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

SPEL EN LEVEN Hoofdstad en tooneel

De Stadsschouwburg te Amsterdam Wat Amsterdam deed

Het tooneel is in verval — ondanks de subsidiemillioenen die door de stedelijke overheden zijn aangewend; n deele ook wel juist döör die honderd.ü***enden. Men heeft kunnen lezen dat sterdam ordening wil brengen, dat het " e Amsterdamsche Tooneelvereeniging" er tot „vasten bespeler" wil benoemen j z' Het is daarom wel interessant — juist j Verband met het eeuwfeest van Maski, waarover we een vorigen keer schre- n> eens in de geschiedenis na te gaan verhouding van de overheid der hoofd- en ons tooneel in den loop der eeuwen. Een vogelvlucht! T°en Coste,r, door de predikanten ver- Ben, zijn door hem gestichte academie eersten Amsterdamschen Schouwburg JT-est sluiten betaalde hij 13 Juli 1622 het atst het een derde van de netto- opbrengst 6öer voorstelling aan het weeshuis. 9 Sepeöiber r 1622 werd het erf aan de Keizersj racht met „den opstal en toestel tot speeetl" voor ƒ 6850 gekocht door het Weeshuis er Stad Amsterdam dat bovendien de ny°theek overnam die op het gebouw ruscte. r-rniddels werd ook het Oude-Mannenhuis in de zaak gemengd. En het waj n de regenten van het Wees- en Oude die de kosten voor 2/3 er. 1/3 '*tl den eersten eigenlijken schouwburg aan * keizersgracht (waar nu 't R.K. Oude Aretlkantoor staat) op zich namen. , "et bestuur van den Schouwburg was • aan zes regenten, meestal pOofden" genoemd, die niet door de regen- der beide Godshuizen maar door de **rgemeesters werden benoemd (dr. J. A. OrP). Zij lazen alle stukken en moesten £r voor zorgen, „dat er niets te voorschijn olïlt, met woorden of werken, waardoor e wettelijke regeering van Staat of stadt, e Kerk, noch eenige Godts-diensten of et«ant in 't bezonder gelastert of bespot °rdt." ze moesten er voor waken dat .nBebontheden al te onkuys en lichtvaer S voor de Jeugd en andere tedere ooren" n het tooneel werden geweerd. Zij hielen boek „van ontfang en uytgift" en stel. n het overschot meestal drie maal per ar in handen der regenten van de beide °ó.shuizen. Vondel werd een geliefd tooeelauteur. Zijn „Gysbreght", „Joseph in 't Hof", „Joseph in Dothan" en „Joseph in. Egypte", zijn „Gebroeders" en „Salomon" werden veelvuldig gespeeld.

Den 21sten Augustus 1680 werd door burgemeesteren bepaald, dat de regenten van het Weeshuis en Oudemannenhuis in 't vervolg zorg zouden dra gen voor het verkoopen der plaatsbiljetten en beslissen over de uitgaven, ook over het aanschaffen van decors en costuums. Aan de regenten van den Schouwburg werd dus brj na alle macht ontnomen. Toen ook deze toestand door allerlei geharrewar niet vol,deed werd tot verhuring overgegaan. Drie tooneeldichters dr. Lodewijk Meyer, Joan Pluimer en Pieter de la Croix boden aan in 1681 den Schouwburg te huren voor drie jaren en in 1684 werd het contract hernieuwd. In 1687 kwamen nieuwe huurders. Zij zouden jaarlijks minstens ƒ 17000 aan de beide Godshuizen uitkeeren. Mochten de inkomsten meer dan ƒ2lOOO bedraden dan zou dit meerdere hun ten goede komen. De zaken liepen echter niet en in 1688 benoemen de regenten der Godshuizen weer hoofden van den Schouwburg. Kort vóór of in 1693 namen de regenten echter de exploitatie zelf in handen en benoemden twee assistenten of directeuren. Het was sedert 1681 dat in de behandeling der tooneelauteurs verandering kwam. Vroeger was het gewoonte geen honorarium maar alleen vrijen toegang aan de tooneelauteurs te geven. Sedert 1681 werd een tantième ingevoerd. En in 1688 ontving Pieter Verkoeck „voor het spel genoemt Carel de Stoute" ƒ 100. Aanvankelijk waakte het stadsbestuur scherp om het privilegie van den schouwburg te beschermen maar een eeuw later was het zoo streng niet meer en werden ook andere gezelschappen geduld. 11 Mei 1772 brak de groote brand uit die den Schouwburg aan de Keizersgracht vernielde. De tegenstand voor het bouwen van een nieuwen schouwburg was groot. Maar na een commissoriaal onderzoek kwam het stadsbestuur tot de conclusie dat voor een stad als Amsterdam een Schouwburg nuttig en noodig was en dat de stad het tekort, hetwelk de Godshuizen niet konden betalen, voor haar rekening diende te nemen. Op het Leidscheplein werd een houten hulpschouwburg gezet. Burgemeesters benoemden „gecommitteerden" voor der. Schouwburg, die het volledig bestuur kregen, terwijl een paar commissarissen met enkele gewichtige details werden belast. De omwenteling van 1795 bracht ook op het Plein nieuwe toestanden. Eerstens werd nu de inrichting een volledige Stadsschouwburg doordat de rech ten der beide weeshuizen op een deel dei inkomsten vervallen werden verklaard, (Tusschen 1774—93 had de stad intusschen al ƒ 250.000 op den Schouwburg moeten toeleggen!!) Voor den „Nationalen Schouwburg" werden nu regenten benoemd. Er was dadelijk weer ruzie totdat een goede groep „commissarissen" den bloei krachtig bevorderde. In 1798 maakte het Uitvoerend Bewind van den Schouwburg een Staateinsteli;!.-*;, waarvan het oppertoezicht kwam aan den Agent van het Onderwijs, terwijl commissarissen werden benoemd. In 1800 werd de Schouwburg echter weer aan de stad in eigendom terug gegeven onder beheer van commissarissen. In 1807 kwam in den naam van den Schouwburg weer een verandering. Op last van den inmiddels opgetreden Koning Lodewijk Napoleon werd hij nu „Koninklijke Hollandsche Schouwburg" en de tooneelisten werden Koninklijke Hof tooneelspelers. Zooals we gezien hebben waren A. Snoek, zrjn zwager Ma jof ski en mevr. Ziesenis-Wattier optimist genoeg om in 1811 den Schouwburg bij jaarlijksche pacht van ƒlO.OOO van de stad te huren. In 1820 ging het beheer weer aan de stad over, „ter handhaving van een beteren smaak". Er werden weer vier commissarissen benoemd. „Het optreden der vier nieuwe Stadscommissarissen van 1820 gaf reeds in 1824 een afspiegeling van het groeiend verval" zoo lezen we in dr. Worp's en Sterk's Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg. Nadat de commissarissen hun betrekk'-.g hadden neergelegd in 1840 kwam het beheer aan zeven tooneelisten zoodat de Schouwburg wederom een particuliere onderneming werd. Die directeuren ontvingen van den koning een subsidie van f 10.000. van de stad ƒ9OOO en van de provincie Noord-Holland ƒ 3000, en bovendien van de stad gratis het gebruik van den Schouwburg. Het tijdperk van verval ging verder. Alberdingk Thijm schreef in dt: „Spectator" „en wat zullen wij nu van het tooneel zeggen, dien vergaarbak van het vuilste draf der uitheemsche literaturen, afzichtelijk voor het oog en walglijk voor wie het waagt hem eenigszins nabij te komen!" — „Het tooneel — zoo schreef hij in 1849 — kan zelfs niet meer voldoen aan de laagst gestelde eischen." Met het beheer van den Stadsschouwburgging het steeds slechter en slechter, terwijl kleine theaters bloeiden. Eindelijk werd in 1872 door den Gemeenteraad besloten tot den bouw van een nieuwen schouwburg naar de ontwerpen van B. de Greef en W. Springer, die een kwart millioen kostte. Deze schouwburg werd aarden meest biedende verpacht. Tot d° door Schimmel gestichte nieuwe vereeniging „Het Nederlandsche Tooneel" met 'n kapitaal van ƒ 10.000 er in slaagde den schouwburg te krijgen. De jongste geschiedenis is bekend: hoe de stad tenslotte besloot de exploitatie van den schouwburg zelf ter hand te nemen, hem te verhuren eerst aan een „vasten bespeler" voor drie jaar, later aan diverse gezelschappen, en hoe het nu weer een tijdperk van verval en chaos geworden is waaruit het stadsbestuur zich zal moeten bevrijden — zich zelf en de tconeelkunst!

LEONARDUS VAN DEN BROEKE Voor bereiding voor Paschen Langzame groei tot veertig dagen

de meening van St. Hieronymus en • van eenige andere Kerkvaders der eerste vijf eeuwen juist zijn, en 11 de aansporing, die St. Leo, de groote vs der vijfde eeuw, tot zijn toehoorders fctte, om met hun vasten van veertig gen een gebod, een instelling der Apos. eh op te volgen, op waarheid berusten, 11 zou onze vastenpraktijk, wat den duur van betreft, zoo oud zijn als het Chrisndom zelf en zouden de Apostelen deze, jJ de Joden als volksgewoonte onbekende „ nBe vasten den pasbekeerden hebben °Pgelegd,

Gebleken is echter dat deze duidelijke t.ltsPraak in geschriften voor St. Leo's s^. geen bevestiging maar wel ber Jding vindt, zoodat het vermoeden is, dat deze geheel nieuwe, diep Gijpende verandering in de levensgeesten der bekeerlingen eerst langzaam „ n gemeengoed der Christenen geworden is.

JOc vast tweemaal in de week", verkondde de pnariseër en hij deed dit volgens ö°odsch gebruik op Maandag en Donderg. Bij gebrek aan een eigen vastenge- Hn°nte ~~ waarom zou men ook zo° Plc)tse. g allerlei nieuwigheden invoeren, die sler* overgang naar het Christendom bek konden bemoeilijken? — namen de v eerlingen uit de Joden deze gewoonte hun asceten en phariseërs over, maar schoven haar naar Woensdag en Vrrj-6. omdat op Woensdag, naar men meen- OrnriChr""stus door Judas was verkocht en Ulo at °P VrydaS de Messias was ver-

de eemt men hierbij nog in aanmerking v ew°°nte der eerste Christenen, om de rüzenis eiken Zondag weer opnieuw te vieren, en niet slechts eens per jaar, zooals nu gebeurt, en dat de twee wekelijksche vastendagen al een voorbereiding voor de verrijzenisviering waren, dan is het begrijpelijk, dat èn ons Paaschfeest èn onze lange voorbereiding eerst van lateren datum zijn, dat er voor een vasten van veertig dagen eerst gelegenheid was, toen het jaarlijksch Paaschfeest zich een plaats in den kerkdijken jaarkring veroverd had.

De meest voor de hand liggende voorbereiding voor Paschen is wel een bijzondere viering van de Goede Week, maar daar zoowel Paschen als de uitbeelding van deze heilige week zich moesten indringen tusschen reeds bestaande kerkelijke gebruiken, spreekt het welhaast van zelf, dat beide door die gewoonten beïnvloed werden, zoodat de gebruiken hier en daar zeer uiteenliepen.

De eerste getuige hiervan, die tevens, hoewel impliciet, de Apostolische afkomst onzer veertigdaagsche vasten ten stelligste ontkent, is St. Irenaeus, de herder van Lyon, oj) het eind der tweede eeuw.

In een brief aan Paus Victor — aangaande den strijd over den Paaschdatum, waarbij Victor alle quartodecimanen, allen die Paschen wilden vieren op den 14den Nisan, weekdag of Zondag, en niet alleen op Zondag erna, zooals de Romeinen, van de gemeenschap met Rome wilde uitsluiten, waartoe hij echter door bemiddeling van Irenaeus niet overging — schrijft de bisschop van Lyon, dat er niet alleen versch.l van meening is over den Paaschdatum, maar dat ook de voorbereiding tot de viering der verrijzenis overal anders wordt gehouden.

„Want men is het niet slechts oneens over den dag, maar ook over de wijze waarop men vasten zal. Sommigen immers meenen dat zij slechts een dag moesten vasten, anderen twee, weer anderen meerdere dagen, terwijl er ook nog menschen zrjn die met 40 uren van dag en nacht hun vastendag afmeten. En dit verschil bij het vasten is niet pas in onze dagen ontstaan, maar reeds lang geleden bij onze voorvaderen, die brj hun bestuur waarschijnlijk wat al te onachtzaam zijn te werk gegaan en in hun ondoordachtzaamheid en onervarenheid deze gewoonte aan het nageslacht hebben doorgegeven. Niettemin, zij allen hebben den vrede onderling bewaard en ook wij bewaren dien onder elkander. Zoo getuigt het verschil in het vasten voor de eenheid in het gelooven." Men vastte dus öf de heele Goede Week, öf alleen op Goeden Vrijdag, öf tevens op Paaschzaterdag, of slechts 40 uur, maar dan aan een stuk, overeenkomend met den tijd gedurende welken het lijk van den Verlosser in het graf lag. Het hangt er immers maar vanaf, wanneer men de dagen liet beginnen, waarop de bruidegom was weggenomen; Christus toch had zelf gezegd dat op die dagen zijn leerlingen zouden vasten. Dat men er echter de geheele lijdensweek bij betrok schijnt van Joodsche herkomst te zijn, daar de Joden in hun Paaschweek 't panis afflictionis, het brood der bekommernis, moesten eten. Deze vasten was echter bijzonder streng, zooals de Didascalia, de leer der twaalf Apostelen, een Oostersch geschrift uit de 3de eeuw maar met zeer oude voorschriften, aangeeft: „Vanaf den tienden (dag der maan), die een Maandag is, zult gij vasten en niets anders eten, dan brood, zout en water op het negende uur, tot Donderdag; Vrijdag en Zaterdag zult gij heelemaal vasten en niets eten." Men begon op den Maandag omdat men dacht dat dit de dag was, waarop de phariseërs besloten hadden Christus te dooden. Men vastte van Maandagmorgen tot en met den nacht volgend op den Zaterdag, wat voor een volle week werd gerekend. Op deze soort „droge vasten", de xerophagiën, doelt ook Tertullianus, wanneer hrj den katholieken verwijt slechts te vasten op de dagen dat de bruidegom is weggenomen, terwijl de Montanisten, zijn sectegenooten, streng vastten en veel langer, veertien dagen. Ofschoon hij een geheel tractaat schreef over het vasten rept hij toch met geen woord over een vasten van 40 dagen. De eerste vermelding van onze veertigdaagsche vasten vindt men een eeuw later in den vijfden canon van de eerste algemeene kerkvergadering te Nicea in Bithy■ië in 325, waarin bepaald werd dat er jaarlijks twee synoden moesten worden gehouden, en wel de eerste „voor den veertigsten". Zou men dit moeten verstaan zooals wij nu pentekoste, den vijftigsten dag, vertalen met Pinksteren, dan zou men hier ook een veertigsten dag moeten nemen, b.v. Hemelvaartsdag na Paschen of Maria Zuivering na Kerstmis. Pentekoste heeft vroeger echter gegolden voor den geheelen tijd tusschen Paschen en Pinksteren, zoodat men ook in dezen canon van Nicea met recht een periode van 40 dagen, onze vasten, meent te mogen zien. Wat dus voor pentekoste weer verloren ging, bleef voor tessarakoste, quadragesima: een periode aangeduid door een telwoord. Te Nicea waren echter weinig Vaders uit het Westen, zoodat deze vermelding vooral voor het Oosten geldt. Duidelijker en beslissend voor het Westen is St. Athanasius, de verjaagde herder van Alexandrië, die om zijn streng optreden tegen de Arianen vervolgd en verbannen rondzwierf in het Westen, maar het contact met zijn kudde onderhield, vooral door zijn feestbrieven. In den eersten brief in 329 wordt nog gesproken van een vasten van zes dagen, gedurende de goede week. In 330 spreekt Athanasius van een 40-daagsche vasten, welke zes weken beslaat, maar welke voorafgaat aan de goede week. Daar echter de Egyptenaren het hielden bij de goede week alleen, en men er Athanasius over lastig viel in Rome, schreef hij in 341 aan Serapion, bisschop van Thmuis, die met de zorg voor de Kerk in Egypte was belast tijdens Athanasius' afwezigheid, dat hij het volk moest voorhouden 40 dagen te vasten „opdat wij in Egypte niet belachelijk worden, omdat wij niet vasten, maar ons te goed doen, terwijl heel de wereld vast". In 347 voegt hij er de bedreiging bij, dat wie aan de 40-daagsche vasten niet meedoet, van de Paaschviering dan ook maar moet worden uitgesloten. Een reden voor het groote verschil tusschen zijn aanwijzingen van 329 en 330 geeft hij echter niet. Men bemerke, dat de 40 dagen hier aan de Goede Week vooraf gaan wat echter in het Westen niet, althans al spoedig niet meer het geval was. Maar moest men nu 40 volle dagen vasten, of alleen vasten op bepaalde dagen in dieperiode? Christus, Mozes en Elias hadden toch 40 volle dagen gevast! De Zondag, de dag des Heeren, is een vreugdedag en komt dus voor vasten niet in aanmerking, bovendien viel in het Oosten de Zaterdag er nog uit — onder invloed van den ouden Sabbath? — zoodat men in Jeruzalem in de 4de eeuw, volgens Aetheria, de pelgrim uit Bordeau naar het H. Land, er al 8 weken van gemaakt had, wat zonder Zaterdag en Zondag weer 40 dagen geeft; in werkelijkheid 41, daar Paasch- Zaterdag zelfs in het Oosten een vastendag was. In Rome had men zes weken zonder ds Zondagen en dus slechts 36 dagen, een aantal, waartoe men ook in verschillende Oostersche kerken wel kwam maar dan met zeven weken. Voor deze 36 dagen had Joannes Cassianus de abt van St. Victor te Marseille, al gauw een klinkende toepassing. Met de uren die er nog overbleven tot aan het hanengekraai op Paaschmorgen, het einde der vasten, had men om en nabij een tiende van het geheele jaar, zoodat de mensch met deze vastenperiode een bijzonder loffelijk werk deed door de tiend van het jaar speciaal door boete en versterving God toe te wijden. Met zijn beroemde 24 Collationes Patrum verspreidde zich deze uitleg over Oost en West. Gregorius de Groote vermeldt haar en houdt ze zijn volk voor. Het getal 40 had echter zrjn aantrekkingskracht niet verloren en in plaats van op Maandag begon men dan toch tenslotte maar op Woensdag voor den zesden Zondag voor Paschen, op on#en Asch- Woensdag. Wanneer deze verandering ingevoerd werd is een twistpunt: voor of na Gregorius. Tomassi, een Italiaansch onderzoeker uit de 17de eeuw, heeft een middenpositie ingenomen, door aanwijzingen bij te brengen dat men wel van af den Zondag de 40 dagen begon te tellen, maar dat men reeds lang, volgens wet of gewoonte, althans te Rome, begon te vasten op den Woensdag ervoor. De Woensdag zou dan het caput jejunii, het begin der vasten zijn, terwijl de Zondag het begin was der 40 dagen, zooals nu nog de Secreta van dezen eersten Zondag van de vasten aangeeft: het offer van het begin der 40 dagen brengen wij plechtig. Het Aschkruisje op Aschwoensdag is afkomstig van de publieke boete van de openbare zondaars, welk uiterlijk teeken voor alle geloovigen in gebruik kwam, toen de publieke boete haar bijzonder karakter verloor. Mogelijk heeft deze boetepraktijk hier een groote rol gespeeld, evenals de vasten en de voorbereiding met de publieke scrutinia, onderzoekingen naar handel en wandel der cathechumenen, voor hun doopsel aan den groei der 40 dagen het hunne hebben bijgedragen, al is ons niet bekend hoe. Te Milaan, in den Ambrosiaanschen ritus, begint men echter nog heden op Maandag na den eersten Zondag. Behoudens het princiep van slechts één vollen maaltijd daags heeft men bijna alle mogelijkheden uitgeput wat de spijzen betreft. Gregorius de Groote schreef aan St. Augustinus van Canterbury: „Wij onthouden ons van vleesch en van alles wat van vleesch afkomstig is, als melk, kaas, en eieren". Deze regel kwam in het Corpus Juris terecht, en werd langzaam aan de geldende vastenregel. De nieuwe Kerkelijke wet van 1918 heeft echter, na reeds lang ingevoerde verzachtingen, de vastenwet zeer soepel geregeld, waarbij van de eeuwen en eeuwen oude, strenge goede week ook niets meer overbleef. J. R. Ostrowsky-her-denking OOK IN ONS LAND

Den Hen Juni a.s. zal het vijftig jaar geleden zijn, dat de beroemde tooneelschrijver, Ostrowsky, overleed. In Rusland zal men ter nagedachtenis van dezen schrijver van zooveel bekende stukken uit het classieke reportoire, speciale Ostrowsky-herdenkingsfeesten organiseeren. Alle theaters zullen zijn meest bekende werken ten tooneele brengen, terwijl een Ostrowskymuseum wordt geoDend. Ook „Tairoff", welke deze stukken in de laatste jaren niet op 't repertoire had, zal in Mei te Londen met het Kamerny Theater „Das Gewitter" van Ostrowsky opvoeren. Voornoemd stuk, dat vroeger ook in den Stadsschouwburg te Amsterdam werd opogevoerd, onder den titel ,„,Het Onweer", weTd korten tijd geleden in Rusland verfilmd. Men verkreeg hierbij de medewerking van het gezelschap van het origineele Moskouer Künstler Theater, dat onder leiding staat van Stanislowsky. Deze Ostrowskyfilm „Levensstormen" is ook voor Nederland aangekocht en wordt uitgebracht door de Melior Films te Den Haag. De Nederlandsche première zal binnenkort in de Princesse Cinema te Den Haag plaats vinden. Over het leven en de werken van den tooneelschrijver Ostrowsky het volgende: Alexander Nikolajowitsj Ostrowsky is een der meest beroemde tooneelschrvjvers van Rusland geweest. Hij werd geboren te Moskou in 1923 en overleed in 1886 op zijn landgoed in het gouvernement Kostroma. In zijn geboortestad doorliep hij het gymnasium en studeerde rechten aan de Universiteit. Vervolgens werd hij benoemd bij de Handelsrechtbank te Moskou. Aldaar had Ostrowsky gelegenheid de koopmanstypen te 'bestudeeren, die later in zijn tooneelwerken zouden optreden. Zijn eerste stukken behandelden dan ook het koopmansleven. Het eerst verscheen van hem ,-Scenen uit het leven te Zamoskworels" (een buurt in Moskou), 1847, gevolgd door een zeer goed blijspel „Wü zullen het wel op een aceoord je gooien" (1850). Bekend zijn nog: ■•Armoede is geen schande" (1854), „De Pleegdochter" (1859); „Het onweer" (1860). Ostrowsky vertaalde met succes Taming of the shrew van Shakespeare, benevens vijf blijspelen uit het Fransch en het Italiaansch. Ostrowsky was echter minder gelukkig in zün historische tooneelwerken. De eerste volledige uitgave van zijn werken is gedateerd Petersburg 1885 (10 deelen). De bloemen van La Argentina

De beroemde Spaansche danseres La Argentina, de lievelinge van het publiek, is ook een vereerster van de H. Maagd. Het Haagsehe Parochieblad „De Boschkant", van de kerk van de H.H. Antonius en Lodewijk van de paters Franciscanen, vertelt van een aardig voorval in de sacristie dezer kerk op Dinsdagochtend 10 Maart: „Daar kwam beladen met bloemen een hotelboy binnenstappen, die triomfantelijk zei: „van Argentina". We begrepen er niet veel van, maar het raadsel was spoedig opgelost. Onmiddellijk na hem kwamen een dame en heer binnen met prachtige bouquetten. Bij kennismaking bleken zij te zijn, de beroemde „La Argentina" en haar uitmuntende begeleider Luiz Galvé. Met enkele eenvoudige woorden kwam de danseres vragen of ze haar bloemen bij O. L. Vr. mocht brengen en toen aan haar kinderlijken wensch onmiddellijk voldaan was, knielde zij met haar begeleider neer en bleef zeer devoot geruimen tijd in gebed verzonken. De collectie Regnault

Wij hebben gemeld, dat een tweede keuze van moderne schilderijen uit de collectie Regnault thans als bruikleen is opgenomen in het museum van den Bataviaschen Kunstkring. Thans bereikte ons de catalogus van deze tentoonstelling. Daarin heeft de burgemeester, de heer E. A. Voorneman, een voorwoord geschreven, waarin hij zegt: „Toen het vorige jaar voor het eerst een collectie van moderne schilderijen in het gebouw van den Kunstkring werd geëxposeerd, had ik gelegenheid erop te wijzen, op welk een loffelijke wijze de Bataviasche Kuntskring daarmede een deel van haar cultureele taak vervulde. Immers werd daardoor voor vele kunstliefhebbers de gelegenheid geopend in direct contact te komen met de resultaten der opvattingen en van de techniek van bepaalde moderne schilders, welke wel zeer afweken van datgene, waaraan men in Indië gewend was geraakt. Velen konden deze werken begrijpen en waardeeren; anderen waren niet erg verrukt over de nieuwe wegen in de schilderkunst, welke daarbij werden ingeslagen. Hoe dit ook zij, men kan er niet genoeg dankbaar voor zijn, dat aldus in Batavia de gelegenheid werlj gegeven van nabij kennis te maken met een verzameling van interessante kunstwerken. Dat het genomen initiatief om belangstelling te wekken voor nieuwe uitingen in de beeldende kunst zeer op prijs werd gesteld, bewees het groote aantal personen, dat in het afgeloopen jaar de eerste expositie uit de collecties van den heer Regnault heeft bezocht. Thans heeft deze kenner en verzamelaar het Kunstkringbestuur en zeer vele Bataviasche ingezetenen wederom aan zich verplicht door een tweede collectie schilderijen in bruikleen af te staan. Gaarne wil ik hem hier hulde brengen voor zün groote bereidwilligheid om dit land, dat hem persoonlijk veel goeds bracht, ook in cultureel opzicht te dienen. Het Kunstkringbestuur wensch ik geluk met deze nieuwe collectie, waardoor zijn streven om den bestaanden achterstand in te halen, naar ik hoop, ook thans met succes zal worden bekroond." Door de welwillendheid van Ir. V. W. van Gogh te Laren, eigenaar van het groote bruikleen Van Gogh in het Stedelijk Museum te Amsterdam, konden vier werken uit dit bruikleen tijdelijk voor het museum van "den Bataviaschen Kunstkring worden afgestaan. Van Gogh is nieuw voor Batavia. Verder zijn nu werken geëxposeerd van Francisco Borès, Heinrich Campendonck. Massimo Campigli. Mare Chagall. Georgio de Chirico, Bela Czobel, Charles Dufresne, Raoul Dufy, Leo Gestel, A. H. Gouwe, Jean Hugo, Isaac Israëls, Prits F. A. Klein, Herman, Kruyder, Jean Lurcat, Auguste Mambour, Frans Masereel, Jean Metzinger, W. H. Paerels, Jules Pascin, Constant Permeke, Valentine Prax, Odilion Redon, Theo van Rijsselberghe, Olga Sacharoff, Jan Sluyters, Gustave de Smet, Quirijn van Tiel. Maurice Utrillo, J. J. Voskuil, Henri de Waroquier, Matthieu Wiegman, Piet Wiegman, Ossip Zadkine. De heer Regnault geeft zelf een tijdschrift uit, „Verf en Kunst", waarin dikwijls interessante bijdragen over moderne beeldende kunst voorkomen.

Limburgsche schilders te Amsterdam

In het Instituut voor Kerkelijke Kunst, aan de Vondelstraat te Amsterdam, is Zaterdagmiddag geopend een tentoonstelling van werken van Zuid-Limburgsche kunstenaars. Bij de opening heeft de letterkundige Jan Engelman een korte toespraak gehouden.

De spreker zeide, dat er, behalve vele villadorpen, eigenlijk maar twee steden in Nederland zijn: Amsterdam en Maastricht. Het zijn ademende samenlevingen, levend en bewegend, waar men weet te verteren en om te zetten wat van buiten komt, zonder nochtans het eigen wezen in te boeten. Om het anders te zeggen, deze steden fuiven zonder aan lager wal te raken. Zij plegen openlijk verzet tegen de bevriezende elementen van het Hollanderdom en het puritanisme. Zij verkiezen de humaniteit boven de knevelarij en willen den regent wel, als de regent leeft en láát leven. Is het wonder dat er tusschen die twee steden een band bestaat en een wisselwerking?

Van de Maastrichtsche schilders, die thans in dezen Amsterdamschen kunsthandel exposeeren, heeft meer dan de helft een „Amsterdamschen tijd” achter den rug. Vele Limburgers hebben in de hoofdstad den Prix-de-Rome weggehaald.

Spr. schetst dan de schoonheid van Maastricht en omgeving en vertelt van de opmerkelijke aandacht voor de schilderkunst, die daar wordt waargenomen. De schilders zijn er „Bodenständig”, maar ruim toegankelijk voor indrukken van buiten, zoodat zij vaak boven te gemakkelijke Heimatskunst uitkomen. Hun belangrijksten arbeid kan men in de tentoonstellingszaal niet laten zien, dien moet men zoeken aan de wanden en in de vensters van kerken en publieke gebouwen. Meer dan elders heeft men in Zuid-Limburg de moderne decoratieve en gewijde kunst aanvaard.

Spr. wijst vooral op het talent van Henri Jonas, die helaas sinds eenige jaren door een ernstige ziekte is getroffen, op dat van den beeldhouwer Charles Vos en van architect Boosten. Verdere exposanten zijn Harry Koolen, Hub Levigne, Schoonbrood, Windhausen, Kromjong, Stouthamer, Scheffers en Bellefroid. Het werk van de meeste dezer kunstnaars heeft lyrische, zangerige kwaliteiten, vooral in de kleur en getuigt van levensaanvaarding.

Wij komen nog nader op de tentoonstelling terug.

Nieuw Passiespel TE VOORBURG

Door de Voorburgsche Passiespelers is tijdens de Vasten een nieuw Passiespei van Pastoor J. J. Möller opgevoerd. Dit spel is het tweede deel van een grooter geheel, waarvan men ten vorigen jare het begin heeft vertoond. Handelde dat deel over den aanvang van den lijdenstijd met 's Heeren gang van Bethanië tot aan Gethsemané. het nu voltooide gedeelte geeft den lijdensgang weer van Gethsemané tot Golgotha. De regie van dit uit vüf bedrijven bestaande spel berustte bij Mevr. H. Ruygrok—van der Meulen, terwijl door Architect Koldewey zorg gedragen was voor een tooneelbouw en de verlichting. Elk der vijf bedrijven is gebaseerd op een hoofdzakelijk gegeven uit de reeks der gebeurtenissen, die in den nacht voor de kruisiging voorvielen; achtereenvolgens de gevangenneming, de verloochening van Petrus, het verhoor voor het Sanhedrin, en het eerste en tweede verhoor bij Pilatus. De schrüver van den tekst heeft bij de compositie van dit passiespel ruimschoots gebruik gemaakt van den gewijden dialoog uit het lijdensverhaal. Hier en daar is hij bü de samenstelling zeer gelukkig geweest, al bleef elders de tekst wel eens een opsomming van Evangelieteksten, die een sterker omraming noodig hadden, dan door den auteur ervoor gevonden was." De opvoering was zeer goed voorbereid en werd met toewijding verzorgd. De spelers zullen zelf het best de zwakheden in hun werk kennen; tegenover hetgeen te wenschen overbleef, viel daarbij veel goeds te waardeeren. Op eenige punten echter zou beperking van de stof aanbeveling verdienen, met name in de monologen. Waar hier een werkelijk serieuze poging gedaan werd, om het leekenspel in zün al-ouden en meest-verbreiden vorm, n.l. als spel-vande-passie. opnieuw in het geestelijk volksleven in te voeren, meenen wij dat bü alle aandacht voor noodzakelijke en vruchtbare critiek een woord van lof hier ten volle op zijn plaats Is. daar althans in dit spel volledig gebroken werd met de traditioneele vertooningen, die een zeker burgerrecht verKregen hadden in ons katholieke leven. Grafische kunst

Zaterdagmiddag is in den Kunsthandel Joh. D. Scherft, aan de Laan van Meerdervoort een tentoonstelling van graphische kunst uit Tsjecho-Slowaküe geopend, waarbij de secretaris van de Tsjecho-Slowaaksche legatie, de heer Erban, aanwezig was, evenals dr. Knuttel als vertegenwoordiger van den gemeentelijken dienst van Kunsten en Wetenschappen en bestuursleden van Pulchri Studio, den Haagschen Kunstkring en den Nederlandschen Ex-Libriskring. Nadat de voorzitter der Vereeniging tot Bevordering van de Grafische Kunst, de heer Simon Moulijn, een woord van welkom had gesproken tot de genoodigden, leidde prof. ir. Slothouwer de tentoonstelling met een toelichting in. Hij wees op den kunstzin van het Tsjecho- Slowaaksche volk, herinnerde aan de te Amsterdam gehouden tentoonstelling van het Tsjecho-Slowaaksche boek en zeide: dat de Bohemers (de bewoners van het oorspronkelijke gebied in Tsjecho-Slowakije), die wonderlüke atmospheer hebben weten te brengen, welke een kenmerk van hen is, in de eerste plaats wat de musici betreft. Prof. Slothouwer vestigde er de aandacht op. dat de thans geopende tentoonstelling, welke 84 werken van verschillende kunstenaars' omvat en die tot 15 April geopend bluft, blük geeft van de praestaties der Bohemers op het gebied van de graphische en aanverwante kunsten. De genoodigden hebben vervolgens de expositie met groote belangstelling in oogenschouw genomen. „Modern Times”

De Nederlandsche première van de nieuwe Chaplin-film „Modern Times" zal plaats vinden op Vrijdag 27 Maart a.s. tegelükettüd in drie Amsterdamsche en drie Rotterdamsche theaters. Heinrich Mann

Op 27 Maart a.s. wordt de bekende Duitsche schrijver Heinrich Mann 65 jaar.