ons eenvoudig plaatsen op het standpunt van wetenschap en gezond verstand, is het antwoord op die vraag niet zoo heel moeielijk. We moeten dan beginnen, om met bijna alle hedendaagsche natuuronderzoekers aan te nemen, dat de menschen, zooals zij thans zijn, zich hebben ontwikkeld uit lagere diersoorten. Waar ik spreek van „bijna alle natuuronderzoekers” is dat geene grootspraak, doch eenvoudig een feit dat ik bewijzen kan, o. a. door de getuigenis van den in dit opzicht zeker volkomen vertrouwbaren dr. A. Kuyper, die reeds in 1880 schreef: „In onze dagen wordt de theorie van Darwin door bijna alle natuurvorschers en beoefenaars der wijsbegeerte gehuldigd.”
’k Weet wel, dat heel veel menschen ’t een erg onprettig en griezelig idée vinden om af te stammen van de apen, zooals ze dat noemen. Ze vinden het veel deftiger, om aan hunne afkomst uit het Paradijs te blijven gelooven. Ja, die familietrots zit er diep in bij ons volk. ’k Heb een bouw-opzichter gekend, die op straat zijn vader niet durfde aanspreken of groeten, omdat die maar een gewoon metselaar was. Wat mij betreft, zeg ik Strauss na: ik heb meer respect voor een burgerman, die er zich door eerlijken arbeid bovenop heeft gewerkt, dan voor een verloopen graaf of baron, al stamde hij ook af van Karel den Grooten. Eveneens is het eervoller voor den mensch, dat hij zich heeft opgewerkt uit lagere diersoorten, dan dat hij, oorspronkelijk geschapen als zondeloos en volmaakt Paradijsbewoner, thans door eigen schuld aan lager wal zoude zijn geraakt. We moeten ons dat malle pochen op een deftige afkomst afwennen.
Maar bovendien, de feiten en de wetenschap storen zich niet aan ons al of niet prettig vinden. De meeste menschen vinden ’t ook niet prettig om dood te gaan en toch moeten ze er vroeg of laat aan gelooven. En waar zoowat alle geleerden het eens zijn over onze afstamming, daar zullen we dat pilletje wel moeten slikken, ’t moge ons dan lekker of bitter smaken.
Er was een tijd, duizenden van jaren geleden, dat alle menschen nog in onbeschaafden staat in de bosschen leefden, even wild en woest als vele volken thans nog zijn. Die menschen zagen vele natuurverschijnselen, waarvan ze niets begrepen en waarvoor ze, om ’t vreemde van de zaak, erg bang waren. Als we tegenwoordig midden op den dag langzamerhand de zon al kleiner en kleiner zien worden en eindelijk bijna geheel verdwijnen, dan weten we precies, uit den almanak of van de buren, dat het eene zon-eclips is en geen oude vrouw aan ’t spinnewiel is er bang voor.
Die onbeschaafde, onkundige wilden echter, die er niets op na hielden wat op een almanak geleek en ook hoegenaamd geen begrip hadden van de grootte der zon, meenden dat een reusachtig, vreemd dier bezig was de zon op te eten en ze huilden van angst bij de gedachte in ’t vervolg zonder zon te moeten leven.
Donderde en bliksemde het, dan zaten ze vol eerbied voor de geheimzinnige machtige wezens, die zóóveel rumoer konden maken. We moeten bedenken, dat de stumpers nooit eene tooneelvoorstelling in den — nu afgebranden — stadsschouwburg te Amsterdam hadden bijgewoond en dus niet wisten dat iedereen, mits voorzien van de noodige werktuigen, zoo natuurlijk kan onweeren, dat de melk er bijna zuur van wordt.
Pagina:Dominee, pastoor of rabbi.pdf/15
Uiterlijk
Deze pagina is gevalideerd
12
dominee, pastoor of rabbi?