Pagina:Dominee, pastoor of rabbi.pdf/16

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
13
dominee, pastoor of rabbi?

 Was er een komeet te zien; gierde de storm door de toppen der boomen; joegen bij helder maanlicht allerlei vreemd gevormde wolken als zoovele heirlegers met razende vaart door de lucht, kortom, gebeurde er maar iets, dat afweek van de gewone dagelijksche gebeurtenissen, dan dachten ze dadelijk aan machtige wezens, die aan ’t vechten of spelen waren.
 ’t Ligt voor de hand, dat iedereen met die machtige wezens gaarne op een goeden voet wilde staan. Dagelijks kunnen we dat, ook thans nog, opmerken. Een Javaan zal nooit over een tijger spreken, zonder hem „meneer” te noemen, ’t is altijd de heer tijger. ’t Beest mocht hem eens hooren en ’t hem later inpeperen, dat hij zoo maar familiaar-weg tijger gezegd had!
 ’t Duurde niet lang, of er waren eenigen, een beetje luier en een beetje slimmer dan de anderen, die beweerden middeltjes te kennen om die machtige wezens gunstig te stemmen. Met edele menschen- en naastenliefde waren ze bereid, natuurlijk tegen eene geringe vergoeding — een mensch moet toch leven, niet waar? — om hunne dorpsgenooten die middeltjes te leeren. Gewoonlijk waren ’t heel eenvoudige dingen die ze te doen hadden. Een zeker soort van bloem of boom planten; een beetje melk morsen op den drempel van de hut; ’s morgens vroeg een buiging maken voor de opgaande zon; nooit met het linkerbeen eerst uit bed stappen, enz., enz., enz. Later kwam er nog bij het offeren van koeien, schapen en andere dieren: een mensch, al is hij dan priester, is zoo niet, of hij lust ook wel een schapenboutje. En het geofferde dier was natuurlijk voor de priesters, alleen de rook en reuk bij ’t braden was voor het machtige Wezen, ter wiens eere het offer gebracht werd. Ook wijn was welkom, waarvan dan steeds eenige druppels op den vloer werden geplengd »voor het aangezicht des Heeren”.
 Bij vele volken maakte men al spoedig onderscheid tusschen booze geesten of duivels, en goede geesten of goden. Al het aangename wat een mensch wedervoer kwam van de goede geesten, al het onpleizierige kwam van de kwade geesten. Zij, die meenden het leepste te zijn bepaalden er zich eeuwen lang toe, alleen de booze geesten te offeren en te dienen, om die daarmede om te koopen met hunne plagerijen op te houden. Aan de goede geesten stoorden zij zich niet, hoogstens kregen die van tijd tot tijd wat afval. Die deden immers tòch geen kwaad, en behoefden derhalve niet te worden omgekocht! De redeneering is niet zoo heel dom.
 Langzamerhand breidden zich de plichten en leerstellingen uit.
 Tot achting en aanzien kwamen de priesters vooral na de uitvinding of ontdekking of hoe zullen wij ’t noemen, van het geloof aan onsterfelijkheid, aan een voortbestaan na den dood. Doch daar zullen we straks nader over spreken.
 Zeker weten we, dat alle kerkleeren afkomstig zijn van vroegere geslachten, die veel minder kennis van de natuur en de maatschappij hadden dan wij, en wier onkunde en domheid voldoende moesten zijn om ons wantrouwen op te wekken jegens de van hen afkomstige leerstellingen.