afgeknepen; met spijkers de nagels van handen en voeten opgescheurd en dan met tangen afgerukt; tongen afgesneden, oogen uitgestoken; gekweld, gemarteld op honderden manieren. En dat alles, omdat het arme slachtoffer andere fabeltjes geloofde dan zijne pijnigers en ’t beter vond om het avondmaal te houden met brood dan met een ouwel!
En dan die onzinnige heksenprocessen, die nog zoo kort achter ons liggen. Wat al arme oude vrouwtjes — en ook jonge — werden ten brandstapel verwezen, nadat zij, het martelen op de pijnbank niet meer kunnende uithouden, aan hunne rechters (?) alles bekenden, wat deze maar wilden. Verboden omgang met den duivel? Zeker, alle nachten. Kinderen gehad bij Zijne Zwarte Majesteit? Natuurlijk, zooveel als de rechters maar verkozen.
Men meene niet, dat het slechts enkele slachtoffers waren, die op deze wijze „ter meerdere eere Gods” levend werden verbrand. In drie jaren tijds, en wel van 1627 tot 1630, dus 260 jaar geleden, werden openlijk verbrand: in de stad Würzburg 900 heksen; in Bamberg 1200 en in Trier 6500, zegge zes duizend en vijfhonderd. Is ’t genoeg, lezer, om u aan te toonen, dat de Roomsch-Katholieke kerk den naam „liefderijke” met eere draagt? Calvyn verbrandde in Genève in drie maanden tijds 34 van die arme schepsels. Dit ter verfrissching voor hen, die meenen, dat alleen „die Roomschen” zulke liefelijkheden uithalen. Kent gij art. 36 van de geloofsbelijdenis der gereformeerde kerk?
- Wij gelooven dat onze goede God de Overheid het zwaard in handen heeft gegeven tot straffe der boozen en tot bescherming der vromen. En haar ambt is niet alleen acht te nemen en te waken over de politie, maar ook de hand te houden aan den heiligen kerkendienst: om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst.
De heeren gereformeerden zijn nog nooit ergens geheel heer en meester geweest, of zij hebben getoond, dat het hun ernst was met hunne geloofsbelijdenis. Als we nu hunne tegenwoordige bondgenooten, de Roomsch-katholieken, nog even vertellen, dat de mis, volgens den 30e Zondag van den Heidelbergschen Catechismus, niets anders is dan eene vervloekte afgoderij, dan weten ook deze wat hun te wachten staat volgens de eischen der Gereformeerde kerkleer.
Is het bloed en bloederigheid genoeg?
„Nooit”, zegt prof. Huxley, „zijn de eerste Christenen zóó wreedaardig vervolgd door de Romeinsche keizers, als later, onder ’t voorwendsel van hekserij, mannen, vrouwen en kinderen door hen die zich Christenen noemen.”