Naar inhoud springen

Pagina:Dominee, pastoor of rabbi.pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
19
dominee, pastoor of rabbi?

vergiftigd en verpest werd door den sombersten en treurigsten van alle godsdiensten.
Door het eeuwige voorpreeken van de tien geboden en andere bijbelsche voorschriften en het voortdurend aandringen op bidden en niet zondigen, ten einde daardoor de hel te ontloopen en een plaatsje in den hemel machtig te worden, zijn onze karakters door en door bedorven. Het verrichten van eene edele daad om haarzelve is uitzondering geworden, de gedachte aan loon en belooning werd regel. Onze stoere zeelui wagen lijf en leven in de reddingsboot om arme schipbreukelingen te redden, en als het gelukt is, sjacheren ze om een paar kwartjes meer tot belooning voor de moeite. De heele aarde is ééne groote sjacherboel geworden, grootendeels tengevolge van dat voortdurende sjacheren met God over onze zaligheid.
Er is bijna geen Christen, of zijn leven wordt voor een gedeelte verbitterd door de gedachte aan den dood, die toch zeker ééns komen moet. Heidenen, Indiërs en ook Mohamedanen zien met kalmte het uur van sterven te gemoet; ze weten zeker, dat ze òf vernietigd zullen worden, òf aan de andere zijde van ’t graf een allervroolijkst leventje zullen leiden. En wij Christenen? In ’t gunstigste geval komen we in den hemel, een allervervelendsten hemel, waar ’t genoegen bestaat in halleluja-zingen en kijken naar God. De meerderheid echter komt in eene nog veel onaangenamer plaats en zal daar eeuwig mogen branden. Zóó luidt de troostrijke christelijke voorstelling.
Dat het leven der volbloed-geloovigen vergiftigd wordt door deze gedachte, behoeft geen betoog. Behooren zij zelve ook al tot de uitverkoren halleluja-zangers, dan is toch de gedachte aan de aanstaande verdoemenis van ouders, kinderen, broers of zusters voldoende, om allen levenslust te verbannen. Zij weten het: Wijd is de poort en breed is de weg die ten verderve leidt en velen zullen hem betreden. Volgens den godzaligen Reimarus wordt er van de 1000 menschen nog niet één zalig. ’t Is werkelijk een verheven en allerpleizierigst idée, en vreemd is ’t niet, dat Jezus nooit lachte.
Maar ook de half-geloovers doorleven menig benauwd oogenblik bij de gedachte aan den dood, of liever aan het na-den-dood. Het bijgeloof, waarin we zijn opgegroeid, zegt Lessing terecht, verliest nog niet dadelijk zijnen invloed, nadat we tot meer heldere inzichten kwamen; een geboeide wordt niet vrij door te spotten met zijne ketenen. Het vroeger geleerde houdt de meeste menschen nog steeds gekluisterd in vreeze en angst. Ze gelooven wel niets van al die gekheid, maar... jongens, er moest toch eens iets van aan zijn. Nauwelijks zijn ze een beetje ziek, of ze denken er al over, om ’t met dominee en „onzen lieven Heer” maar weer bij te leggen. Worden ze beter, dan lachen ze om hun eigen angst, maar ’t gaat niet van harte.
In hunne jeugd leerde ze van de hel. Later hebben de moderne dominees ons wel verteld dat we voor die eeuwigdurende marteling niet bang behoefden te wezen, omdat God een liefderijk Vader is, maar we zien hier op aarde zulke rare voorbeelden van die „liefderijke vaderlijkheid”, dat we de zaak toch maar half vertrouwen en nooit geheel gerust worden, zoolang we geloovig blijven.

2*