Pagina:Dominee, pastoor of rabbi.pdf/35

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
32
dominee, pastoor of rabbi?

dominee iets meer of iets minder modern is dan de collega (ambtsbroeder, noemen ze het) van ’t naaste dorp. En de een vraagt rogge, de ander tarwe, een derde eieren of biggetjes, doch allen vragen veel.
 Bleef het nog maar bij veel vragen, de zaak ware niet zoo heel erg, doch zij krijgen helaas veel. ’t Menschdom, dat zich gedurende meer dan 18 eeuwen reeds liet plukken en villen, blijft gewillig offeren aan de zwarte bende. Ontstaan er eenige aarzeling, eenigen twijfel aan ’t goede recht dier zwarten, dan is ’t voldoende om een witte das te vervangen door een boordje, voorts het alleronmogelijkste en allerkrankzinnigste uit de preek weg te laten, en de offers vloeien wêer.
 Ofschoon de geldelijke offers soms tamelijk groot zijn, bedoel ik deze niet, waar ik over offers spreek, althans niet in de eerste plaats. ’t Is waar, de menschenvriend balt de vuist van verontwaardiging, als hij bedenkt, wat voor nut het geld zou kunnen doen, dat thans, nu het wordt uitbetaald als tractement aan dominee, pastoor of rabbi, grootendeels onheil en ongeluk veroorzaakt. Wat een dorpen bv., die thans van geneeskundige hulp zoo goed als verstoken zijn, zouden een dokter of eene vroedvrouw kunnen bekomen, in ruil voor een paar dominee’s. Wat een aantal zieke armen zouden daarenboven een eitje of levertraan kunnen krijgen voor ’t geld, dat thans slechts dient om den een of anderen „Eerwaarden Heer” een makkelijk leventje te bezorgen!
 Betrekkelijk echter is dat geld bijzaak. Eene groote bijzaak, ’t is waar, maar toch bijzaak. Als zij ’t eenvoudig in den zak staken en er niets voor deden, we zouden die offers te boven komen. Dat zij echter in ruil voor al dat geld ons karakter bederven, onze zedelijksheidsbegrippen verlagen, ons verstand vermoorden, en, onder ’t voorspiegelen van een zalig hiernamaals, ons afhouden van ’t zoeken en vinden van het aardsche geluk, dat komen we nog in geen honderd jaren te boven.
 Nederlanders, die op Java verblijf houden, en daar genoodzaakt zijn inlandsche bedienden te nemen, trachten hiervoor steeds lieden te huren uit de binnenlanden, die nog niet in de kuststeden in aanraking kwamen met de christelijke Europeesche beschaving. Aan de natuurkinderen uit de binnenlanden hebben zij gewoonlijk eerlijke, trouwe bedienden, terwijl de Javanen uit de kuststeden leugenachtig en valsch worden als — christenen!


 De Europeanen die ontdekkingsreizen ondernamen roemen allen de groote eerlijkheid, goede trouw en bovenal de gastvrijheid die zij bijna zonder uitzondering in alle, nog niet door Europeanen bezochte streken aantroffen. Uitzondering vormden slechts de enkele, nog geheel wilde en onbeschaafde volksstammen die zich om de een of andere oorzaak aan het eten van menschenvleesch hadden gewend, en daardoor soms bloeddorstig en wreed waren. —[1] Roerend is het


  1. Vele menschenetende stammen gebruiken alleen dàn menschenvleesch, wanneer zij in een oorlog mannen van een vijandigen stam hebben verslagen en gedood. Ofschoon ’t ons eene barbaarsche en verkeerde gewoonte schijnt te zijn, stemmen we volkomen in met Montaigne, die het menscheneten nà een veldslag minder afschuwelijk vindt, dan het in koelen bloede tegen elkaar optrekken met het doel elkaar te vermoorden, vóór den veldslag.