te lezen van de deugden en natuurlijke onbedorvenheid, vergelijkenderwijs gesproken, van de bewoners der Sandwich-eilanden, van Java van 't vaste land van Amerika en ook van de Amerikaansche eilanden, de weinige menscheneters uitgezonderd. Waren de natuurvolken echter eenigen tijd in aanraking met christenen, dan verdwenen bijna alle goede eigenschappen, en zij werden handelaars, bedriegers, roovers en leugenaars als — christenen!
Aandoenlijk is het, te lezen, met hoe groote vertrouwelijkheid en eerbied de bewoners dier landen hunne bezoekers tegemoet kwamen en hen voorzagen van levensmiddelen en goud; hoe b.v. de zeer beschaafde inwoners van Peru kinderlijk genoeg waren, de Spanjaarden in te halen en te onthalen, meenende met menschen te doen hebben, en niet wetende dat het slechts christenen waren! Eenige jaren later wisten ze het, maar toen was het te laat. Toen was hunne beschaving vernietigd, hunne steden verwoest, hunne huizen geplunderd, hunne vrouwen en dochters op de bij christenen gebruikelijke wijze behandeld, en zij zelven gedoemd om doodgemarteld te worden in de goudmijnen. Toen kenden zij de christenen en het christendom!
’t Is mogelijk dat het christendom goede hemelburgers kweekt, maar zeker is het, dat het slechte aardbewoners maakt. Zelfs Jezus, die toch volgens de beschrijving in de Evangeliën zeer gunstig afsteekt bij zijne zoogenaamde volgelingen, prijst bijna nergens deugden aan, schrijft nergens burgerlijke plichtsbetrachting voor. Het »geeft des keizers wat den keizers is” kan beschouwd worden als zijne meest krasse uitspraak in dezen, en is toch eenvoudig een listig uitwijken voor eene duidelijke vraag. Wel is waar ligt het voorschrijven van huiselijke en maatschappelijke deugden verscholen in het algemeen liefde-gebod, doch de ondervinding leert dat eene afzonderlijke aanprijzing niet overbodig ware geweest. Het »God boven alles” voert tot zulke vreemde liefdes-uitingen, als verbranden enz., dat eene duidelijke aanwijzing, hoe die liefde moet getoond worden, heel wat ellende en martelingen had kunnen voorkomen.
Wanneer ik genoodzaakt werd, mijne lang niet leelijke vrouw geheel alleen en zonder geld eene voetreis te laten maken van b.v. 200 uren en ik mocht zelf uitkiezen, in welk land zij dat doen zoude, dan zou ik er niet aan denken om een christelijk land te kiezen. En gij de uwe ook niet, als ge uwe vrouw lief hebt. We zouden, de tijgers buiten aanmerking gelaten, haar b.v. laten reizen in de binnenlanden van Java, en er zeker van kunnen zijn, dat ze daar elken avond vriendelijk en gastvrij in een of anderen kampong werd opgenomen, en voorzien van alles wat zij noodig had. In sommige kampongs zoude het de inwoners moeilijk vallen haar veel te geven, daar zij arm zijn, tengevolge van ’t Nederlandsche roof-systeem, maar voor een avondeten zoude men toch zorgen.
Gij merkt wel, ’t wordt hoog tijd om daar nog wat zendelingen heen te sturen, om die menschen te verchristenen!
In de geheele christelijke maatschappij zien we in ’t gunstigste geval slechts eene afwezigheid van strafbare ondeugden, terwijl bepaalde deugden, als eerlijkheid, goede trouw, gastvrijheid, medelijden enz. nog wel niet geheel afwezig, maar toch schaarsch zijn als vleesch