Pagina:Dominee, pastoor of rabbi.pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
38
dominee, pastoor of rabbi?

 Eenige tientallen jaren geleden begon het er voor de godsdienstijveraars bedenkelijk uit te zien. Boeken van enkele Nederlanders, maar bovenal van Engelsche en Fransche geleerden en schrijvers deden hunnen invloed gelden. De vorderingen der wetenschap waren van dien aard, dat het voor elk mensch, die door jarenlang gelooven het denken nog niet heelemaal verleerd had, onmogelijk werd, langer aan goddienerij te doen. De geheele christelijke leer bleek onhoudbaar en in strijd met alle ontdekkingen. De kerken bleven leeg en de preeken onaangehoord.
 En wij dan? vroegen de dominee’s.
 Naar mijne meening ware de beantwoording dier vraag niet zoo moeilijk geweest. Er zijn nog genoeg nuttige beroepen en bedrijven in de maatschappij te vinden. Tandarts b.v. Hadden zij echter hierin geen lust, dan lag er een ander, schoon arbeidsveld voor hen open. Terugkeerende tot de oorspronkelijke traditiën van het Christendom, hadden zij zich nauwer kunnen aansluiten bij het arbeidende volk; zij hadden de eigenschappen, behoeften, gewoonten en gebreken van het volk kunnen bestudeeren, en vooral medewerken om dat volk, waaronder nog zooveel onkunde en armoede heerscht, geestelijk en stoffelijk op te heffen. De hemel, waar zij tot hiertoe over gepreekt hadden, was verdwenen door de kijkers der sterrekundigen en door de onderzoekingen der geleerden, nu was het tijd om te trachten van deze aarde een hemel te maken.
 Doch zij deden niet alzoo. Voor deze taak ware inspanning noodig geweest en dat paste de heeren niet, die gewoon waren aan een leven van niets-doen. Ook zoude dergelijke plichtsbetrachting hun wellicht te staan zijn gekomen op verlies van tractement en van de vriendschap der rijkeren, die ze wel ’s Zondags schriftuurlijk hekelen en uitschelden, doch bij wie ze ’s Maandags gaarne op visite gaan.
 De heeren bleven predikant. Doch daar ’t volk niet meer gediend was van de oude godsdiensten, maakten ze fluks eene nieuwe. No. 1000 wellicht. Vele van de allerongerijmdste dogma’s lieten ze weg, doch behielden de zalvende uitdrukkingen en voor een deel de tale Kanaäns, waaraan nog steeds de ouderen gehecht waren. Twee deelen geloof, één deel wetenschap, vijf deelen groote woorden en zalvende uitdrukkingen werden behoorlijk door elkaar gemengd en te vuur gezet, en ziet, ’s Zondags was er eene preek van gekookt die voor allen alles trachtte te zijn.
 ’t Is een raar en lastig goedje voor een beschrijver, die modernen. Eene juiste bepaling en omschrijving van hen te geven is onmogelijk, daar ze ieder jaar weer veranderen. De meeste exemplaren beginnen met evangelisch te zijn: daarna worden ze Groningsch, dan modern, dan nog moderner, en dan scheiden ze uit. Niet met preeken, maar met veranderen. Tusschen die hoofdstations liggen honderden hulpstations en halten, waardoor het debatteeren en strijden met deze heeren bijna onmogelijk wordt. Bewijst men hun dat halte No. 21 geen recht van bestaan heeft, dan stemmen zij direct toe, en vertellen triomfantelijk dat ze ook al sedert een half jaar bij No. 23 zijn.
 Zie je, zeggen ze, de moderne richting wil geen strijd met de wetenschap, ze gaat integendeel mede.