Pagina:Dominee, pastoor of rabbi.pdf/44

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
41
dominee, pastoor of rabbi?

in de steden onder de getrouwe kerkbezoekers bijna niemand uit de ontwikkelde en geleerde standen vinden. Ontvangen de heeren wellicht nog geregeld openbaringen of boodschappen van God? Moeten we uit hunne ontwikkelingsdogma’s opmaken, dat God tegenwoordig andere dingen van ons eischt dan vroeger?
 En toch preeken deze menschen over alles en alles, met eene zekerheid en verwaandheid, die ons, onwetende, doch van onze onwetendheid bewuste, waarheidzoekers verstomd doen staan.
 Mogen zij in andere opzichten verschillen van andere sekten, in datgene, wat ik als hoofdzaak beschouw, zijn zij niets beter dan de anderen, namelijk in het vermoorden van het verstand, en in het prediken van berusting en tevredenheid. Als onze voorouders steeds tevreden geweest waren met hunne maatschappelijke positie, klouterden we nu nog in de boomen, of zaten in het gunstigste geval ’s avonds in een schoorsteenloos hutje bij een brandende kienspaan. Een kind kan begrijpen, dat alleen door ontevredenheid verbetering kan ontstaan.
 En toch steeds weer die tevredenheids- en berustingspreeken, en dat voorspiegelen van eene eeuwige belooning (waarvan zij niets weten) voor de aardsche ellende! In dat opzicht verschilt de boodschap die zij beweren, ons van den »Hemelschen Vader” te moeten overbrengen, al treurig weinig van alle andere boodschappen, die ons in den loop der eeuwen gebracht zijn.



 Een kind is ziek. De vader heeft redenen om niet in persoon den armen lijder te bezoeken. Hij zendt een vertrouwde, deze blijft een oogenblikje bij den zieke, en zegt een-en-ander dat zoo goed mogelijk door de omstanders wordt opgeschreven, of — daar ze niet schrijven konden — oververteld aan dezen of genen die nu juist ook niet uitmuntte in notarieele geloofwaardigheid.
 Nu wordt het kind behandeld op allerlei wijzen. De een heeft »kwik” verstaan voor »zuurdeeg”. Laxeeren... neen: stoppen! roept men door elkaar. »Wrijven” verzekert de een. »Zweeten” heeft hij gezegd, doceert een ander. — Ik weet het, schreeuwt een zevende: pappen op de borst... hebt ge niet gehoord, hoe de gezant des vaders sprak van zenuwen? Nu, dat wil zeggen: »pap.” »Waarachtig niet,” beweert de dertiende, »hij verhaalde iets van liefde.”
 — Liefde? Nu ja... en wat besluit ge daaruit?
 — Wél, heel eenvoudig. Dat is... ja... liefde is... branden.
 — Precies!
 En ze brandden, blakerden, braadden ’t zieke kind. En ze papten ’t kind. En ze deden ’t kind zweeten en purgeeren. En ze gaven het ijs op ’t hoofd, en kwik in de maag. En ze wreven ’t kind, en rolden het, en knepen het...
 En al die heeren hadden rang van doctor of professor. De kleine gemartelde patient werd bijna begraven onder officieele wetenschap.
 En zie, daar kwamen andere »weters” even officieel als zoodanig erkend, even deftig, even getabberd, aan ’t arme kind vertellen:
 — Wees vroolijk en verheug u! Ze hebben je nog al erg geplaagd... dat is waar, en ge zoudt goed bezien, wel wat recht