Pagina:Dominee, pastoor of rabbi.pdf/48

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
45
dominee, pastoor of rabbi?

De eenige Maastrichtsche priester, die onbewimpeld getuigenis durfde afleggen tegen de rijke Regouts, werd kort daarop door de geestelijke overheid verwijderd. En Regout schonk aan de kerk een mooie klok, die natuurlijk in dank werd aanvaard!
 Toen onlangs in het moderne krantje „Nieuw Leven” eenige harde waarheden werden gezegd aan ’t adres van den fabrikant Scholten te Groningen, werd de Redactie van dit blaadje in de volgende vergadering van den Protestantenbond hierover op de vingers getikt. Over levenden mocht niet anders dan waardeerend gesproken worden, meende Dominee, en de vergadering protesteerde niet! Wat eene verandering sedert het bijbelsche „Wee u, gij slangen en addergebroedsels,” dat ook tegen levenden gericht was!
 ’t Is hier misschien de plaats om nog een enkel woordje te zeggen over de geestelijken. Op meer dan ééne plaats in dit boekje zijn ze voorgesteld als volksmisleiders, en volgens mijne overtuiging zijn ze zulks ongetwijfeld. We kunnen henzelf als getuigen oproepen, want ze beweren ’t allen van elkaar. Ieder beweert het van de geestelijkheid der 9999 andere secten en dikwijls, ja bijna altijd, beschuldigen zij elkander zelfs van kwade trouw.
 Belachelijk zoude het echter wezen om te denken of te beweren dat zij, of ook maar de meesten hunner, opzettelijke bedriegers zijn, al kan deze titel waarschijnlijk terecht aan velen worden gegeven. Vermoedelijk echter is de meerderheid dezer dominees, pastoors, rabbis, muftis, waarzeggers, hadjis, bonzen, brahmanen, regenmakers, dervishen en wat voor titels zij verder mogen voeren, is deze meerderheid zeg ik te goedertrouw. Zeer waarschijnlijk hebben de Joodsche dominees — genaamd schriftgeleerden — te goeder trouw Jezus gekruisigd.
 Een mensch is een raar mengsel, en als in onze gemeenteraden juist de rijkste leden tegen progressieve inkomstenbelasting stemmen, meenen ze wellicht werkelijk te goeder trouw, dat ze alleen het gemeentebelang op het oog hebben.
 Bijna niemand vindt zijn eigen betrekking of werkkring onnut. ’t Zoude moeielijk zijn, een tapper of zelfs een kastelein van een meisjeswinkel te vinden, die niet overtuigd is van het groote nut zijner betrekking, en zij zouden allicht even stevige argumenten kunnen aanvoeren als dominee. Alles is te verdedigen. Toen men hun, die de geheele schepping als schoon, goed en doelmatig aanprezen, vroeg naar het nut en de doelmatigheid van zekere kleine beestjes, antwoordden zij in ernst, dat God die geschapen had om de menschen zindelijkheid te leeren!
 Voor onze dominees met hunne vrouwen en acht kinderen is ’t een zware eisch, hunne betrekking neer te leggen en iets nuttigs te gaan doen. Ze hebben nu eenmaal niets nuttigs geleerd, en ’t is preeken of verhongeren. Bovendien zijn ze half blind geworden door ’t jaren lang turen in ééne richting.
 De besten hunner trachten het kwaad dat zij als dominee doen weer goed te maken door als vredestichtend patriarch tusschen hunne boeren te leven, zich wijsmakende dat zij op die manier een Commissaris van politie uitwinnen. Doch er wordt per slot van rekening weinig kwaad nagelaten uit vrees voor God, bij wien immers