Pagina:Frank van der Goes Herinneringen Nieuwe Gids (1931).pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

toen niet lang meer duren zou, blijkt uit deze woorden in een brief van 27 Februari aan Franciska Gallé:

Met genoegen las ik Vosmaer's biografie van Jacques Perk en de inleiding van W. Kloos. Doch ik vind niet dat die heeren den dichter een dienst hebben bewezen. Hen lezend verneemt men eene inwendige stem, die „la pièce, la pièce!" roept; en wanneer men dan genaderd is aan la pièce zelf, dan valt zij tegen. Kloos en Vosmaer hadden zich moeten bepalen, dunkt mij, tot het bezorgen van een nette tekstuitgaaf, en niet zulke hooge verwachtingen moeten opwekken.

„Kloos en Vosmaer hadden zich moeten bepalen"... sprak misschien in deze aanmerking tegen een uitgaaf van dien kant onwillekeurig eenige vooringenomenheid wegens het vroeger voorgevallene, waaraan een kritische toespeling op Huet zelf in de Voorrede kan hebben herinnerd[1]? Doch

    schreef hij nog aan Ten Brink, „om aan de pennevruchten van den dag meer dan vlugtig aandacht te schenken. Al mijne vrije uren gaan heen aan lezen van en over de 17e eeuw".

  1. „De toongever onzer critici—schrijft Kloos—voelde zich nog onlangs genoopt het liefste onder onze latere nieuwe bundeltjes als een aanprijzing der „kalverliefde" te kenschetsen". Het door hem bedoelde boekje is het Lied der Liefde door G. W. Lovendaal, niet ongunstig door Huet gerecenseerd in dezelfde verhandeling waarin Honingh's Geen Zomer wordt besproken: Nieuwe Nederlandsche Letteren 1885.(Verzamelde Werken, XX, bl. 192).
25