Pagina:Haagsche Courant no 6393.djvu/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
No. 6393. Woensdag 6 Januari. 1904.

HAAGSCHE COURANT.


PRIJS DEZER COURANT:

 Voor ’s-Gravenhage per 3 maanden met „Kikeriki” en „De Nieuwste Mode” ƒ 1.25. — Franco per post met de 2 geïllustreerde bijbladen ƒ 2.—, zonder geïllustreerde bijbladen ƒ 1.75. — Afzonderlijke nummers 5 ct.

Deze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.

BUREAUX: WAGENSTRAAT 26—28.

Telefoonnummer 796.

PRIJS DER ADVERTENTIEN:

 Van 1—6 regels 60 Ct. Ieder regel meer 10 Ct. Bewijsnummers 5 Ct. — Voor incasseering buiten de stad wordt 5 Ct. berekend. — Bij vooruitbetaling: Kleine Advertentiën 40 Ct.; Dienstaanbiedingen 30 Ct.



EERSTE BLAD.


KENNISGEVINGEN.

Militie.

 De inschrijving van jongelingen, goboren in 1885, voor de nationale militie moet plaats hebben in Januari 1904.
 Tot die inschrijving bestaat gelegenheid aan de gemeentesecretarie 1e afd. B, Riviervischmarkt 2, van 10 tot 3 uur, voor hen, die hier woonachtig zijn en wier namen beginnen met de letter
 C en D 6 Januari;
 E en F 7 Januari;
 G 8 Januari;
 H, I en J 9 Januari;
 K 11 Januari;
 L 12 Januari;
 M 13 Januari;
 N en O 14 Januari;
 P 15 Januari;
 Q en R 16 Januari;
 S tot St 18 Januari;
 St tot T 19 Januari;
 T en U 20 Januari;
 V 21 Januari;
 W 22 Januari;
 X, Y en Z 23 Januari.
 Voor hen die in Scheveningen woonachtig zijn, en wier namen beginnen met de letters
 A tot en met M 25 Januari;
 N tot en met Z 26 Januari.



⁂ Atjeh.

 Goud in Atjeh.
 Uit een rapport van het Mijnwezen over onderzoekingen aan de Wojla blijkt, dat ’t goudwinnen alleen in het natte jaargetijde geschiedt, tot voldoende goud is verkregen om eenigen tijd in de levensbehoeften van den ontginner te voorzien. Deze arbeid is den Atjehers echter te zwaar. Zij houden zich dan ook thans liever bezig met den aanplant van peper, die op gemakkelijker wijze goede winsten oplevert.
 Met het minder inspannende goudwasschen in de rivier houden zich hoofdzakelijk vrouwen bezig. In den regel is hierbij de opbrengst geringer. Alleen stroomopwaarts van Lantjong, zooals bij Djambo, Laboo, ladang Keumala, Arai, Ladioen en Anoë, werden goede resultaten verkregen, hetgeen de bevolking van heinde en ver deed toestroomen. Voornamelijk verwaschte men het rivierzand, dat tusschen de grootere steenen uitgegraven en zelfs uit grootere diepten opgedoken werd.
 Het goud komt er voor ter grootte van rijstkorrels; ook worden enkele „nuggets” gevonden.
 Met gehruikmaking van bij de bevolking varkregen inlichtingen werden de werkzaamheden naar gelang van omstandigheden vervolgd. In de eerste plaats diende nagegaan te worden of de afzettingen op de beide oevers met voordeel op een of andera hydraulische wijze zouden kunnen worden ontgonnen, waarbij tevens de mogelijkheid van het uitbaggeren en verwasschen van het rivierzand in het oog moest worden gehouden.
 Hiertoe werden op de verschillende plaatsen, welke bij de Atjehers in bewerking waren, proefwasschingen gedaan, en wel van Koeala Bèë stroomopwaarts. Om eenigszins grootere hoeveelheden te kunnen verwasschen, werd gebruik gemaakt van houten goten, met wollen dekens bekleed, waarin het zwaardere materiaal teruggehouden werd, dat dan later op waschbakken werd schoongewasschen om het goud te winnen.
 Bij deze proefwasschingen werd verkregen: in het oude rivierbed per M3. voor een waarde van 1½ ct à ƒ 2.33; uit een oude waschplaats werden vijf indangs, circa 75 KG, grond verwasschen en 0 0415 gram goud verkregen, d. i per ton van 1000 KG. 0.55 gram of per M3. ƒ 2.33.
 De waarde per gram goud is op ƒ 1.70 berekend em door analysen is uitgemaakt, dat het goud van 3 tot 11 pCt. zilver bevat.
 Uit de proeven blijkt: 1o. dat het goudgehalte zeer afwisselt, en 2o. dat de oudere afzettingen aan den benedenstroom goudrijker zijn dan het rivierzand.
 Van Anoë werd de tocht voortgezet naar Geumpang. In twee rivieren werd een weinig goud gevonden, doch bij de bevolking zijn zij niet als goudrijk bekend.
 Te Geumpang werd de Kr. Geupoh, een zijtak der Teunom-rivier, als goudhoudend aangewezen, ofschoon in die Wojla betere resultaten werden verkregen. Het gesteente is hier bijna uitsluitend van eruptieven aard, terwijl ook kalksteen voorkomt, bv. tusschen Geumpang en Tangsé. Te oordeelen naar de berichten, schijnt men zich ook te Tangsé niet met goud wasschen te hebben beziggehouden en werden daarvan ook geen sporen gevonden, zoodat de Kawaj XII haar naam van goudrijk te zijn blijkbaar hoofdzakelijk aan de Wojla-streek te danken heeft, ofschoon niet over het hoofd mag worden gezien dat ook aan de boven-Meureuboh nabij Beutong en in de Seunagan-rivier goud wordt gevonden.
 Voorloopig kan dus het onderzoek tot de Wojla-rivier beperkt blijven en moet worden getracht, het goud tot in zijn oorspronkelijke ligplaats op te sporen. Dit kan in deze terreinen alleen met vrucht langs de rivier geschieden; en daar deze niet te doorwaden is, werd van ladang Keumala aangevangen met het kappen van een pad langs de oevers, ten-einde het onderzoek te vergemakkelijken en zal op deze wijze getracht worden, Anoë en zelfs Pameuë te bereiken.
 Dat een onderzoek op een afstand van over de 100 KM. zijn eigenaardige bezwaren meebrengt, spreekt van zelf, vooral daar die streken geheel onbewoond zijn en de opvoer van levensmiddelen van Koeala-Bèë naar Saras-Djagoeng met prauwen en hoogerop met draagkoelies moet geschieden.
 De minder goede gezindheid der bevolking en enkele kleine kwaadwillige benden vergemakkelijken deze taak niet, daar steeds onder militaire dekking gewerkt en een tusschenbivak te ladang-Keumala vastgehouden moet worden, ten-einde die opgevoerde vivres op te stapelen en te beschermen.
 Een zestal gesteentemonsters, als rolstukken in de rivier gevonden, werden op goud onderzocht, echter met negatief resultaat.

FEUILLETON.



MEVROUW CAVALOSSI.

Naar het Engelsch, van

ARNOLD BENNETT.


30)
 – En onze rekening voor deze week zal minstens zestig zijn, antwoordde de doctor effen.
 – Wat ben je vervelend! zei de vrouw.
– Ik was zoo onrustig, dat ik niet kon slapen. Daarom stond ik op, om precies na te gaan, hoe ’t er mee staat... En nu ben jij zoo vervelend!
 – Dat is jou onwaardig, Marie. In je hart weet je wel, dat ik niet vervelend ben; je weet, dat mijn gedrag als echtgenoot boven elk verwijt verheven is. Maar ’t lot is ons niet gunstig geweest, en daar jij te verstandig bent om boos te zijn op ’t lot, lucht je die boosheid tegen mij. Heb ik je niet bijna, op mijn knieën gesmeekt, vier maanden geleden, dit hotelleven en al die luxe te laten varen en kalmpjes op kamers te gaan wonen?
 – Op kamers! In een burger-pension! Praat mij er niet meer over, of ik word gek... Ik dacht niet, dat, wij deze maanden werkeloos zouden blijven. Ik had meer vertrouwen in jou macht, Frank!
 – Wel, schatje, ik heb gedaan wat ik kan; Sims doet ook zijn best... Je zult je herinneren, hoe ik je waarschuwde, dat dertig weken niet te veel zoudem zijn. Wel zijn de dertig weken nog niet verstreken, maar wij zijn zoo verkwistend geweest, dat...
 – ’t Is geen verkwisting, protesteerde zij; – ’t is enkel wat ik altijd gewoon ben geweest em wat ik hebben moet. Ik begrijp niet, waarom we niets hooren van Sims.
 – Ongetwijfeld zullen we van-morgen iets hooren... En om je te troosten, mijn liefste, wil ik je ala een groot geheim vertellen, dat ik nog een biljet van honderd pond in mijn portefeuille heb, zoodat we nog niet behoeven te verhongeren en onze rekening aan ’t einde der week triomfantelijk kunnen betalen.
 – Je vergist je, antwoordde zij. – Je liet die portefeuille eergister-avond liggen; ik zag de banknoot en nam die.
 – Marie!!
 – Ja, en ik stuurde die naar mijn naaiter: die begon verschrikkelijk lastig te worden.
 Na een pauze sprak de doctor plechtig:
 – Morgen neem ik vijftig pond van die vijftig pond en tien shilling em ik ga naar Monte-Carlo.
 Na deze woorden keerde hij zich om en ging weer slapen. Zijn vrouw zuchtte, deed ’t geld weer in het taschje, trok den peignoir uit en kroop onder de dekens.
 Kwart over achten, toen de bleeke zon van een Londenschen wintermorgen door de geborduurde overgordijnen drong, werd er op de deur getikt en Adela kwam met thee. Zij bracht ook vijf brieven mee; vier waren rekeningen, de vijfde was afgestempeld te Crewe.
 De doctor las dien brief met de grootste kalmte.
 – Geen geluk! zei hij en gaf het schrijven over aan zijn vrouw.
 – Sims wordt oud, meende deze; – hij had moeten...
 – Lieve, viel de doctor haar in de rede, – je bent ziek.
 – Ik ben niet ziek!
 – Heusch, ’t is toch zoo. Je bent ziek omdat ik ’t wensch. Ik heb eem plan bedacht, liefje.
 – Wat is dat?
 Haar galaat drukte hoop uit. Hij fluisterde haar iets in ’t oor, en zij scheen dat goed te vinden.
 Een kwartier later werd Adela gezegd, dat haar meesteres ernstig ongesteld was. De doctor ontbeet lekker; maar de lunch was minder smakelijk: hij had inmiddels een telegram van Sims gehad.

HOOFDSTUK XV.

Gouden regen.

 Wij keeren terug maar Radway Grange.
 Arthur Forrest bracht Sims tot aan het hek der buitenplaats. Het was in ’t holle van den nacht en Sims kan nergens heen; toch voelde Forrest, dat hij geen vrede zou hebben met zich-zelven, eer die man weg was. De koelbloedigheid en onbeschaamdheid van dien schurk verbaasden Forrest, maakten hem zenuwachtig en zwak. Zulk een karakter was een raadsel voor een karakter als het zijne. Hij sidderde, als hij dacht aan het trio: de mooie mevrouw Cavalossi, de schrandere Colpus en deze handlanger.
 Toen Sims buiten het hek was en Arthur, zonder gerucht te maken, het huis weer binnen sloop, hield hem die vraag bezig: wat nu te doen? Sims zou de plaat wel poetsen; van hem had men niets meer te vreezen; maar de Colpussen bleven.
 Hij had, dit moest hij bekennen, geen schaduw van bewijs tegen hen. Als hij naar hen toe ging met eem rechtstreeksche beschuldiging, zouden ze hem in zijn gezicht uitlachen, zich beleedigd achten. Zou hij naar de politie gaan? De politie zou hem ontvangen met een ongeloovig lachje; in elk geval zou men hem vragen, waarom hij Sims had laten ontsnappen. ’t Eenige was, particuliere detectives in den arm te nemen en een onderzoek instellen naar de loopbaan van Colpus en diens vrouw.... Maar hier kwam een sombere twijfel in zijn ziel: bij zulk een onderzoek zou ook Sylviane betrokken worden!
 Slechts op één punt werd hij ’t met zichzelf eens: Arthur Peterson zou niets van de zaak vernemen. Hij kende Peterson; hij wist, dat zoo slechts iets van de waarheid zijn oor bereikte, de jonge man er niet alleen op zou aandringen zijns vaders fortuin over te geven, maar dat ook zijn heele leven verbitterd, geruïneerd zou zijn. Arthur Forrest beloofde zich-zelf, niet zonder bitterheid, dat zijn halfbroeder niet de waarheid zou vernemen, als hij ’t kon beletten.
 Sylviane, uitgeput door zooveel emotie, was vast in slaap. Arthur gevoelde de behoefte, met iemand te spreken. Hij wilde Peterson wekken onder een voorwendsel; mogelijk zou dan ook ’t middel zich voordoen, een aannemelijke verklaring te geven van Sims’ afwezigheid.
 Behoedzam verliet hij de kamer en ging zacht door het huis naar de kamer van zijn vriend. Hij voelde een nameloozen angst, alsof allerlei gevaren hem bedreigden in de geheimzinnige duisternis.
 Met kloppend hart tikte hij aan de deur.
 – Peterson, oude jongen!
 Geen antwoord.
 – Peterson, oude jongen, word wakker! Laat mij binnen!
 Weer geen antwoord; maar zijn stem klonk akelig vreemd door den corridor. Blijkbaar sliep die jonge man heel vast.
 Arthur probeerde den deurknop; hij draaide – en hij stapte de kamer in. ’t Was een groote slaapkamer, zwak verlicht door een nachtpitje. Er stond een groot, ouderwetsch bed.
 Forrest naderde het bed en zag, dat ’t leeg was, onaangeroerd.
 Hij stak een kaars aan en begon een nader onderzoek. Op de tafel vond hij een boord en das, op de stoelen kleedingstukken. Peterson had zich blijkbaar gereed gemaakt om naar bed te gaan en toen... Wat was er toen gebeurd? Zou Sims in het korte oogenblik, eer hij naar Forrest kwam..... Hij sidderde bij die gedachte, die in hem ontwaakte.
 Daar hoorde hij gedruisch in den corridor en liep snel er heen. Van de tweede verdieping kwam een vrouw, in een zwart kleed langzaam de trap af, trede voor trede. Toen ze hem met de kaars in de hand in de deur van de kamer zag staan, ontstelde zij hevig.
 – Wie is daar? fluisterde Forrest, zijns ondanks bevend en ontroerd.

(Wordt vervolgd.) 

BINNENLAND.

DEN HAAG, 5 Januari. 

 — De Drankwet.
 De „Bond van eigenaars en directeuren van Nederlandsche Brouwerijen” heeft aan de Tweede Kamer een adres gezonden tegen de nieuwe Drankwet.
 De Bond stelt voorop, dat hij gaarne wil meewerken om het misbruik van alkoholische dranken tegen te gaan, maar zegt dan verder:
 „dat hij, met de ministers van Binnenlandscha Zaken en Justitie van oordeel is, dat het een hoogst gewichtige vraag blijft in hoeverre de geringe daling in het verbruik van alkohol metterdaad als succes van de werking der Drankwet is te beschouwen,”;
 „dat immers het aantal gelegenheden om sterke-drank te gebruiken, wanneer men de duizenden lokaliteiten, waar clandestien sterke-drank wordt verkocht, medetelt, eer toe- dan afgenomen is, zoodat de Drankwet haar doel geheel gemist heeft;
 „dat hierdoor, zooals de memorie van toelichting van het ontwerp zich uitdrukte „de Drankwet bij velen een voorwerp van spot en minachting is geworden”;
 „dat ten-gevolge van de ongeregelde toestanden, ontstaan door de invoering van een wet, welke vele jaren door duizenden personen gemakkelijk kon worden overtreden, de eerbied voor Gezag en Wet tem zeerste is verminderd;
 „dat de Drankwet heeft bewerkt dat een talrijke schare van personen er geen schande meer in ziet, door den strafrechter te worden veroordeeld, en talloos velen, welke te-voren tot de rustige burgers behooren, zelfs mert de gevangenis hebben kennis gemaakt;
 „dat ook die betrekkelijke welvaart van zeer vele neringdoenden door de Drankwet is veranderd in een hoogst zorgelijk bestaan, hetgeen ook in breeden kring een nadeeligen invloed op de algemeene welvaart heeft geoefend en waaruit voor den groothandel vaak aanzienlijke schade is voortgevloeid;
 „dat ondergeteekende daarom een nieuwe proeve van wetgeving op het gebied van den drankverkoop met begrijpelijke zorg tegemoet ziet;
 „dat hij intusschen met waardeering erkent, dat het aangeboden ontwerp ook goede en nuttige bepalingen bevat en in vele opzichten bestaande rechten tracht te eerbiedigen;
 „dat ondergeteekende echter van oordeel is, dat het ontwerp enkele bepalingen bevat, die of overbodig of ook minder gewenscht zijn en waardoor de kansen van succes van de nieuwe wet zeer worden verminderd.”
 Daarna worden een negental artikelen aangewezen, waartegen de bierbrouwers bezwaar hebben; o. a. die, waarbij aan brouwerijen en andere naaml. vennootschappen de gelegenheid zal worden ontnomen, een zeker getal „vergunningen” in eeuwigdurenden eigendom te hebben en die aan pachters of zetbazen te verhuren.

 — Voor de vereeniging „Geloof en Vrijheid“ zal dezen winter als spreker optreden prof. Chantepie de la Saussaye, hoogleeraar te Leiden, die in drie achtereenvolgende lezingen hoopt te behandelen „De Evolutie-leer, haar invloed op het gebied van het denken, het leven en de literatuur“. Deze lezingen zullen gehouden worden op Dinsdag 2 Februari, 16 Februari en 1 Maart, telkens des avonds om acht uur, in de Doopsgezinde Kerk in de Paleisstraat.
 Wie wij vooral gaarne op deze lezingen zouden zien? zegt het bestuur in de circulaire die deze lezingen aankondigt. Jonge menschen, die in het drukke leven soms zoo weinig tijd hebben om zelfstandig studie van deze hoogst gewichtige vragen te maken, en die er toch telkens mee in aanraking komen. Leeraren aan onderscheidene inrichtingen van onderwijs; studenten; officieren, en in het algemeen die velen in onze stad, die misschien maar zelden een kerk bezoeken, maar toch veel nadenken over de diepste vragen voor den menschelijken geest.
 De toegangsprijs voor deze lezingen behoeft voor niemand een beletsel te zijn. De contributie van „Geloof en Vrijheid“ bedraagt ƒ 1.50; en voor die luttele som kunnen drie personen de drie lezingen bijwonen. De kaart is geldig voor een heer en twee dames.
 Bovendien zijn afzonderlijke toegangsbewijzen bij den penningmeester der vereeniging, den heer W. A. Beschoor, Nieuwstraat, te verkrijgen.

 — Te Nijmegen is in den ouderdom van 87 jaar overleden mr. W. van de Poll, oud-kantonrechter te Geldermalsen, oud-rechter in de rechtbank te Tiel, en van 1883 tot 1897 gemeente-archivaris van Nijmegen, in welke betrekking hij door zijn algemeen erkende zaakkennis menigeen tot gids en raadsman was.

LEGER EN MARINE.


 De kapitein-kwartierm. F. C. Broeksma, van bet 3e reg. huzaren, wordt, mei ingang van 11 Januari, overgeplaatst bij het 2e reg. inf., terwijl de kapitein-kwartierm. J. H. K. M. van Kesteren, van het 2e reg. inf., op genoemden datum wordt overgeplaatst bij het 3e reg. huzaren.
 De kapitein der inf. A. van Sliedregt, gedet. bij de 2e afd. van het departement van Oorlog, heeft verzocht van deze det. te worden ontheven.
 De 1e-luitenants plaatselijke adjudanten R. I. le Bron de Vexela te Nijmegen en W. C. A. Veldman te den Helder zullen binnenkort van standplaats verwisselen.
 De 1e-luitenant der inf. J. Alma zal, na ontheffing van zijn det. bij de Militaire Verkenningen alhier, worden overgeplaatst van het 4e naar het 5e reg. inf.
 De 1e-luitenant R. C. Bakker, van het 6e reg. inf., wordt 1 Februari gedet. bij de militaire verkenningen alhier.
 De 1e-luitenant J. H. Reinders en de 2e-luitenant J. A. van Helden Tucker, van het 1e en 6e reg. inf., zijn tot 1 December gedet. bij de militaire verkenningen alhier.
 De 2e-luitenants J. H. Strick van Linschoten en A. W. F. Koningsfeld, van het 1e reg. inf., de 1e-luitenant J. N. van den Berg en de 2e-luitenant E. F. W. C. Standenmaijer, van het 9e reg. inf., keeren den 15n van hier naar het garnizoen terug.
 De officier van gez. 2e kl. G. W. Bolland, van het Militair Hospitaal te Utrecht, is overgeplaatst bij het Militair Hospitaal te Bergen-op-Zoom.
 De benoemde klerk bij ’s Rijks werven H. A. van Vliet wordt met 1 Februari geplaatst bij ’s Rijks werf te Hellevoetsluis.
 Het verlof naar Europa van den officier van gez. 1e kl. (kapitein) F. L. M. Schut, van het O.-I. leger, dat einde Februari eindigt, is met 6 maanden verlengd.
 De 2e-luitenant D. C. de Groot, van de inf. O.-I. leger, wordt 16 Januari gedet. bij het Kol. Werfdepôt.
 Gedurende 1903 zijn bij het Kol. Werfdepôt uitgezonden: naar Oost-Indië 954, naar Suriname 24 en naar Curaçao 8 man, terwijl het contingent was vastgesteld resp. op 2160, 90 en 20 man.


GEMENGD NIEUWS.



 De Academie van Wetenschappen te Parijs heeft o. m. de volgende prijzen toegekend:
 1000 francs aan Em. Lemoine, voor zijn wiskundige werken;
 2000 francs aan prof. Hilbert, te Göttingen, voor zijn „beginselen der meetkunde” (tienjaarlijksche prijs);
 540 francs (Lalande-prijs) aan Campbell, van het Lick-observatorium, voor zijn sterrekundige waarnemingen; 460 francs aan Borrelly, te Marseille, voor zijn ontdekking van kometen, nevelvlekken enz.; en 700 francs aan H. Andoyer, voor zijn belangrijke studies over de maan en de kleine planeten;
 1000 francs aan E. Goldstein, sterrekundige te Berlijn, voor zijn dertigjarige onderzoekingen van elektrische ontladingen in verdunde gassen en zijn ontdekking van de „Kanal-Strahlen”;
 2500 francs aan P. Picard, voor zijn verbetering van de onderzeesche kabeltelegrafie;
 3000 francs aan Hospitalier, voor zijn „ondograaf” voor ’t opteekenen van elektrische stroomen enz.;
 10.000 francs aan L. Bouveault en evenveel aan Guntz, voor hun werken over scheikunde;
 1400 francs aan Em. de Margerie, voor zijn geologische studies en toewijding aan de wetenschap;
 1200 francs aan gravin M. von Linden, voor verscheiden mooie geschriften over de oorzaak en de ontwikkeling der kleuren in de vleugels van kapellen;
 100.000 francs (prijs Bréant) verdeeld tusschen Chambon, voor zijn 40-jarigen arbeid voor de koepokinenting, en A. Borrel, voor zijn studie van den kanker;
 900 francs aan Daniel, voor zijn studie van ’t enten in den tuinbouw;
 10.000 francs (prijs La Caze) aan Ch. Richet, voor zijn geneeskundige werken;
 1000 francs aan J. Denoyès, te Montpellier, voor zijn uitvoerig en volledig werk over den invloed van stroomen van hooge spanning op de levensverschijnselen;
 2000 francs aan prof. H. G. Zeuthen, te Kopenhagen, voor zijn meesterlijke studies over de Geschiedenis der Wetenschappen;
 3000 francs aan Sven Hedin, voor zijn onderzoekingen in Azië, welke de Academie verklaarde te behooren tot de merkwaardigste en belangrijkste, ooit in het midden van dat werelddeel gedaan.
 De prijs Guzman (100.000 francs), voor ’t vinden van een middel van gemeenschap met een der sterren (uitgezonderd Mars) of voor een belangrijken vooruitgang in de sterrenkunde, is niet toegekend.

 Hoe de zalm- en elftvangst uiteen kan loopen.
 In 1879 werden op onze rivieren 38.914 zalmen gevangen; in 1885 was dat 104.432 en in 1890 weer 34.555; in 1893 was ’t weer gestegen tot 75.276; daarna daalde ’t tot 21.463 in 1900; en in de laatste drie jaren was ’t 25.709, 29.389 en 26.850.
 De elftaanvoer wisselde in die jaren af tusschen 23.956 (in 1896) en 184.179 (in 1885).
 Terwijl de zalmvangst nog eenigszins op en neer gaat bij haar daling, gaat die van elft bijna geregeld achteruit; zij steeg alleen in 1899 nog weer — tot 60.169 — maar daalde daarna weer geleidelijk tot 31.400 in 1903.

 In de 3e Oosterparkstraat te Amsterdam, aan de tramstallen, werd gister een begin gemaakt met de veiling van de 250 Amsterdamsche trampaardjes — aangekondigd als Ardenner hengsten — die nu uitgediend hebben. Tamelijk hoog waren de prijzen; zij wisselden af tusschen ƒ 100 en ƒ 250.
 De meeste paarden kwamen in het bezit van buitenlieden. Ook „Amsterdamsch Goederenvervoer” kocht er.

 Te Roosendaal hebben de kommiezen onverwachts bij eenige grossiers al de aanwezige suiker in beslag genomen, ruim 16.000 KG., en naar heb entrepôt van den rijks-ontvanger vervoerd.
 De grossiers zullen nu de herkomst van de suiker hebben te bewijzen.
 De in-beslag-neming geschiedde op last van hoogerhand.

 In Friesland wordt in deze heldere maannachten druk gejaagd op bunsings. Men wapent zich met stokken, waarop zeer lange, puntige ijzeren speren, en schoppen. De speren zijn noodig om de bunsings uit hun holen te jagen; de schoppen om zo desnoods uit te graven.
 Honden, op deze jacht afgericht, worden meegenomen en zoo trekt men er, in clubjes van 4 tot 8 man met 3 of 4 honden, des nachts op uit. Vooral bezoekt mem de boerenerven, waar men vaak in plaggenhoopen, hooibergen enz. de diertjes verscholen vindt. Zij worden dan uit hun holen, gejaagd en de honden staan gereed om de dieren af te maken, wanneer zij aan de knuppelslagen der klaarstaande mannen mochten ontkomen.
 Men slaat de dieren liefst dood, wijl dan de huid niet beschadigd wordt, wat bij doodbijten wel vaak het geval is.

 Verschillende vonnissen en eischen.
 Het gerechtshof te Leeuwarden heeft het