Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

12

de gelegenheid verscheidene bewijzen te geven van behendigheid en tegenwoordigheid van geest, als de bodem hier en daar eens wat al te buigzaam bleek en een opborreling van gassen ons er aan kwam herinneren, dat onder ons nog minstens twee meter veenwater stond. Maar zooals Tollens zegt: "Moed en kracht en overleg, 't bleef alles zonder baat." — we vonden nesten van karekieten — we maakten op een open plek de woede van zwartkopmeeuwen en vischdiefjes gaande, terwijl we een eendenhut doorsnuffelden; we ontdekten een poel met de zeldzame slangewortel, maar baardmeesjesnesten kwamen niet op het program. De vogeltjes zelf kregen we van tijd tot tijd te zien en hun gedrag verried wel, dat ze ten minste al begonnen waren te bouwen, maar dat begin bleef voor ons verborgen.

Had Young spijt van zijn dag, toen we bij 't vallen van de avond langzaam terugroeiden naar het huis van Arie de visscher? In de verste verte niet. Hij was meer dan tevreden en feliciteerde me van harte, toen bij het onvermijdelijke aardrijkskundige en natuurhistorische afscheidsgesprek de oude visscher ons vertelde, dat de droogmaking van het Horstermeer groote teleurstellingen heeft opgeleverd, dat die van het Naardermeer geheel mislukt is, zoodat we voorloopig niet behoeven te vreezen onze veenplassen kwijt te raken.

Nachtegalen hoorden we niet, terwijl we naar het station Nieuwersluis terugkeerden; maar we hadden geen gelegenheid hun gemis op te merken, daar de rietzangers — groot en klein, van allerlei soort, ons zelfs na 't vallen van de nacht getrouw bleven, vooral de boschrietzanger, die van geen ophouden scheen te weten; zijn liefelijk gezang klonk ons nog uit de wilgen van het Gein tegen, toen onze trein eenige oogenblikken bij Abcoude stilhield.

Mij speet het natuurlijk heel erg, dat ik de brave Young