Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/268

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

242

dagen op verschillende plaatsen in 't terrarium telkens een slangenei.

Wij hebben alle mogelijke moeite gedaan, om de eieren te doen uitbroeden onder vochtig mos en rottende bladeren, maar ze zijn allen één voor één beschimmeld. Dat was een teleurstelling.

Waarschijnlijk waren het schier-eieren in plaats van broedeieren; want aan de behandeling heeft het niet gelegen. De ringslang, in vrijheid, legt zijn eieren ook liefst, net als wij op school deden, onder rottende planten, b.v. bij een mestvaalt. De warmte, die bij de rotting ontstaat, schijnt het uitkomen te bevorderen. Bovendien hadden wij voor voldoende zonnewarmte en vochtigheid gezorgd.

Maar schier-eieren uitbroeden gaat nu eenmaal niet, net zoo min als men kuikens kan krijgen uit zulke eieren; al zit de klokhen nog zoo vast en haar volle tijd uit, het helpt niets.

Ook was er nog iets bijzonders aan de eieren van onze slang, dat mij al dadelijk deed vreezen, dat er iets niet in orde kon zijn. Ik wist, dat de ringslang al haar tien tot zestien eieren te gelijk legt; ook dat ze aan elkaar zijn verbonden, zoodat het heele snoer, wat de vorm betreft, wel iets van een rist sausijsjes heeft; onze slang daarentegen legde haar eieren afzonderlijk en met tusschenpoozen.

In elk geval wisten we nu, dat onze slang een wijfje was en toen we later een mannetje erbij kregen, konden we zien, dat ze in kleur of vorm zoo goed als niet verschillen, Wel was het mannetje kleiner, maar dat kon natuurlijk net zoo goed het gevolg zijn van zijn jeudiger leeftijd.

Dat onze slang zich in zijn droog terrarium zoo goed kon schikken, behoeft niemand te verwonderen. De ringslang komt even goed voor in de hooge drooge streken van ons land, als in de lagere, en misschien nog meer.