Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/274

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

248

beestje los tot groote blijdschap van de kinderen, die hun Rinkie al kwijt dachten te wezen.

De pret van het terugvinden duurde echter niet lang.

De dames bemerkten de volgende dag al, dat de slang, die hun zoo'n angst had aangejaagd, in onze tuin vrij rondkroop. Zij maakten het zichzelf en ons lastig, de huisheer zelfs kwam er bij te pas.

Het hielp niet of ik al vertelde, dat het een dood onschuldig, heel ongevaarlijk diertje was; dat het in sommige streken van ons werelddeel als huisdier wordt gehouden om muizen of hagedissen weg te vangen, dat het daar zelfs geluk aanbrengt net als de ooievaar bij ons, het gaf allemaal niets; en toen ik zei, dat het dier bij Amsterdam gevangen was, dacht de één, dat ik haar voor de gek hield, en de ander, dat het dier uit Artis was ontsnapt of anders ik uit Meerenberg.

De dames zouden geen voet meer in de tuin zetten, de tuindeuren bleven gebarricadeerd, de meid zei de dienst op tegen de dag, dat de slang weer in hun tuin zou komen: het venijnig ondier moest weg.

Of de slang nu merkte, dat ze verbannen zou worden, weet ik niet, maar het dier liet zich een paar dagen niet zien. Eindelijk vond ik het, het zat om de tak van een boompje gekronkeld, dat tegen de schutting stond; op die manier was het waarschijnlijk de vorige keer ook overgeklommen.

Ik nam de slang met nog een paar van zijn broertjes en zusjes mee, op een uitstapje naar een rietland, waarin ze tot dan toe niet voorkwamen en gaf daar de heele familie de vrijheid.

Nu waren de dames gerust, maar één heeft er nog eens een schrik opgeloopen, toen ze een slangenhuid vond, die onze ringslang daar, naar gewoonte, in zijn geheel had afgestroopt.