Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/278

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

252

Dat er vocht bij moet komen, kun je afleiden uit alles, wat ik jullie zoo even van de bevruchting en de ontwikkeling van de kamvaren verteld heb; ook moet de grond heel los zijn, anders kunnen de fijne worteltjes van de voorkiem en de jonge varen niet goed er in dringen.

Daarom nemen we een stukje turf, liefst een plaatje insecten-turf, die gebruikt wordt om de bodem van verzameldoozen te beleggen; want die turf is gezuiverd van stokjes, steentjes, bladeren en wat er meer in turf kan zitten.

Nu, zoo'n vochtig-gemaakt stukje turf bestrooit men met een snuifje van het sporenpoeder van de koningsvaren; is dat zonder ongeval afgeloopen, leg dan het rondgesneden turfplaatje op een theeschoteltje en dek er een glas, met of zonder voet, over heen. Giet daarna flink water op het schoteltje; de turf zuigt het water op als een spons; toch staat het water onder het glas lager, dan in het schoteltje; de turf wordt en blijft vochtig. Het water komt er evenwel niet overheen, wat de lichte sporen ook zou doen afdrijven. Hoe dat komt, begrijpen jullie, knappe jongens, wel.

Over een dag of veertien, merk je, dat op de turf een groenachtige glans zichtbaar wordt; van de sporen was eerst niets te zien, nu liggen ze in ontelbare menigte dicht bijeen, nog een week en de turfvlakte is met een donkergroen, pluche kleedje overdekt. Onder de loep lijkt het een spinazie-veld.

Nu aan het uitpikken, met een platgesneden lucifershoutje; een tiental plekjes met voorkiemen blijven er over. Laat je alles maar groeien in die enge ruimte, dan is er over een half jaar nog geen vooruitgang te bespeuren. De jonge plantjes drukken elkaar wel omhoog, maar dat is nog geen opschieten. Een maandje verder; alweer kunnen we aan het dunnen gaan; de voorkiemen hebben zich zoo flink uitgespreid, dat het geheele plaatje er mee bedekt is. Laat nu